Een bericht van Martin van der Ven (oktober 2025)
English version –
Deutschsprachige Version
In de zomer van 1964 waren zeezenders in de Europese kustwateren allang geen sensatie meer – ze schoten als paddestoelen uit de grond. Radio Veronica bediende vanuit het lichtschip Borkumriff het Nederlandse publiek, terwijl Radio Caroline North vanaf de MV Caroline en Radio Caroline South vanaf de MV Mi Amigo hun legendarische reputatie vestigden als de bekendste drijvende radiostations ter wereld.
Ook Radio Syd zond uit vanaf de MS Cheeta voor Zweedse luisteraars, terwijl Radio Sutch op het Shivering Sands-fort en Radio Invicta op het Red Sands-fort met een bescheiden zendvermogen kleinere doelgroepen in Engeland bereikten. Op het pas gebouwde stalen REM-eiland zorgde RTV Noordzee voor een kleine revolutie op zee door de Nederlanders zowel radio- als televisie-uitzendingen te brengen.
De geruchtenmolen draaide op volle toeren
Zoals te verwachten viel, draaide de geruchtenmolen over mogelijke nieuwe radiostations en zendgebieden op volle toeren. Kranten en tijdschriften berichtten er regelmatig over – maar het was moeilijk onderscheid te maken tussen feit en zeemanspraat.
Eind augustus 1964 deden vooral in Nederland de wildste speculaties de ronde: het voormalige vissersschip Norderney, dat bij de Zaanlandse Scheepsbouw Maatschappij (ZSM) in Zaandam juist werd omgebouwd tot het nieuwe zendschip van Radio Veronica, zou zogenaamd bedoeld zijn als Duits radioschip. Minstens vier kranten meldden dat in dezelfde toonzetting – een misverstand dat de Veronica-organisatie goed uitkwam als handig afleidingsmanoeuvre.
Op 31 augustus en 1 september volgde de volgende sensatie: talrijke Nederlandse bladen berichtten, op basis van agentschapsberichten, dat een zekere Manfred Weissleder, café-eigenaar uit Hamburg, daadwerkelijk plannen had voor een nieuwe zeezender voor Duitse luisteraars.
De flamboyante Manfred Weissleder
Zijn technische talent bracht hem snel vooruit: aanvankelijk monteerde hij neonlichten in het St.-Pauli-café Tabu, maar al gauw werkte hij aan grotere projecten. Toch dook zijn naam al snel ook in gerechtelijke dossiers op. In 1960 gelastte de 6e Grote Strafkamer van het Landgericht Hamburg – in het kader van een actie tegen producenten en vertoners van seksfilms – de vernietiging van dertig kleur- en 3D-filmbanden, die Weissleder had opgenomen met zogenoemde ontkleedkunstenaressen ofwel naaktmodellen. Het vonnis werd later vernietigd, maar Weissleder bleef onder het wakend oog van de autoriteiten.
Van elektricien tot muziekkeizer
In 1962 bezat de 1,90 meter lange, stoppelige vrijgezel al meerdere etablissementen in de Hamburger Paradieshof, waaronder de “Erotic-Nightclub” aan de Große Freiheit 39 – het centrum van een klein, half legaal imperium met tot dertien gelegenheden. Toen de bouwinspectie eiste dat er in de Paradieshof een nooduitgang kwam, besloot Weissleder prompt het aangrenzende Stern Kino over te nemen – aanvankelijk als vluchtweg, maar al snel als nieuwe zakelijke kans.
Waar de Beatles werden geboren
De Star-Club groeide in korte tijd uit tot een van de belangrijkste muziekclubs ter wereld – vergelijkbaar met de Cavern Club in Liverpool. Zeven dagen per week traden tot acht bands op, vaak tot in de vroege uurtjes. De toegangsprijs lag tussen twee en vijf mark, en de zaal bood plaats aan ongeveer duizend bezoekers. Maandelijks kwamen er zo’n 70.000 mensen over de vloer – jaarlijks bijna een miljoen.
De Cadillac-rijdende amateurduiker Weissleder had een scherp gevoel voor talent en trends. Zijn woord gold als betrouwbaar – ook bij muzikanten en managers in Engeland en de Verenigde Staten. Het logo van de club, de vijfpuntige ster met sierlijke lichtletters, werd een internationaal herkenningsteken.
Al op de openingsavond traden de Beatles op. Tot eind 1962 stonden de “mopkoppen” in totaal 79 keer op het podium van de Star-Club – hier begon hun wereldcarrière. Weissleder liet affiches drukken met de strijdlustige slogan: „Die Not hat ein Ende! Die Zeit der Dorfmusik ist vorbei!“ (“De ellende is voorbij! De tijd van dorpsmuziek is voorbij!”).
In de jaren die volgden gaven de groten der rock-’n-roll elkaar de microfoon door: Brenda Lee, Ray Charles, Jimi Hendrix, The Searchers, The Animals, Tony Sheridan, Screaming Lord Sutch, Bill Haley, Chuck Berry, Jerry Lee Lewis, Little Richard, The Rattles, Cream, Fats Domino en Manfred Mann – ze traden allemaal op in St. Pauli.
Tussen roem en rumoer
Maar het succes had ook een keerzijde. De Star-Club – “de wereld waarin de Beatles werden geboren”, zoals Weissleder hem noemde – kwam al snel in het vizier van de autoriteiten. De Hamburgse ambtenaar Kurt Falck, hoofd van het bureau voor economie en openbare orde van Hamburg-Mitte en ook bekend als “de ijzeren bezem van St. Pauli”, verweet de club en haar veiligheidsmensen buitensporig geweld. Gasten zouden “in elkaar geslagen”, “geschopt” of “meedogenloos het lokaal uitgesleept” zijn, schreef Falck in zijn rapporten.
De politie van het nabijgelegen bureau Davidswache moest in 1963 bijna negentig keer in de Star-Club ingrijpen. Weissleder, inmiddels een doorn in het oog van de ordehandhavers, kreeg te maken met steeds strengere voorschriften, identiteitscontroles en andere pesterijen.
Toch bleef zijn naam onlosmakelijk verbonden met de wilde, opkomende muziekscène van Hamburg – en met een tijdperk waarin een elektricien, visionair en ondernemer samenkwamen in één man die een stukje muziekgeschiedenis schreef.
Intrekking van de vergunning, sluiting — en nieuwe plannen
Toen de situatie volledig uit de hand was gelopen, trok de politie uiteindelijk Manfred Weissleders vergunning in. De nachtclub werd gesloten, maar slechts voor een paar dagen. De clubuitbater reageerde pragmatisch: hij ontsloeg een dozijn obers, liet de vergunning overdragen aan Hans Bunkenburg, die als directeur van de door Weissleder geleide Star-Club GmbH fungeerde, en richtte zijn aandacht op de overige zaken binnen zijn kleine imperium.
De inmiddels 36-jarige Weissleder, op St. Pauli bekend als de “koning van de Reeperbahn” en leverancier van bier, bloot en rock-’n-roll, liet zich niet uit het veld slaan. Hij liet herdenkingspenningen van de Star-Club slaan, die fans onder elkaar in het geheim voor 15 mark per stuk doorgaven. Bovendien liet hij de naam “Star-Club” als wettig beschermd merk en handelsnaam registreren, en begon hij die naam te verhuren aan café-uitbaters in Flensburg, Kiel, Keulen en Berlijn – tegen een maandelijkse vergoeding van 1.000 mark. Zijn plan: een netwerk van Star-Clubs in het hele land, tot aan München toe.
Weissleders doel was duidelijk: Hamburg vestigen als paradijs voor Duitse twist- en rock-’n-rollbands, een “mekka van hete muziek”. Een belangrijk onderdeel van dit programma was echter een zeezender in internationale wateren.
Grote woorden, tegenstrijdige berichten
De aankondiging van het nieuwe radiostation vond wereldwijd weerklank; de berichtgeving in kranten en vakbladen – van Bild en Der Spiegel tot Billboard en tal van Nederlandse kranten – was echter deels tegenstrijdig en bevatte kennelijk historische onjuistheden. Voor de meeste verslaggevers stond maar één ding vast: Weissleder wilde zijn zendschip buiten de drie-mijlszone, bij de monding van de Elbe, voor anker leggen. Een Nederlandse correspondent lokaliseerde het project echter in de Oostzee.
Weissleder verklaarde dat een afgedankte Noorse bulklader van circa 3.000 BRT in Noord-Ierland met schroot als ballast was geladen “zodat hij niet kapseist”. Het schip zou een antenne van meer dan dertig meter hoog krijgen.
Het plan voorzag in een Japanse middengolfzender met een vermogen van 150 kilowatt. Met behulp van vijftien Noorse zeelieden, twee hoogfrequentietechnici en twee dj’s wilde Weissleder de Duitse en Deense luisteraars een negentien uur durend non-stopprogramma met muziek en reclame aanbieden. Volgens zijn berekeningen zou Star-Radio, met een theoretisch bereik van bijna 400 kilometer, het volledige zendgebied van NDR en Radio Bremen, alsook grote delen van het gebied van WDR en Hessischer Rundfunk, kunnen bestrijken. De geplande zender zou daarmee vijftig kilowatt sterker zijn dan de grote NDR-zender in Hamburg. Weissleder toonde zich optimistisch: hij verwachtte dat voortaan één op de vijf van de naar schatting zes miljoen luisteraars tussen Jutland en Kassel, van het Ruhrgebied tot Berlijn, van hun vertrouwde radiostations naar de nieuwe zeezender zou overstappen.
Radio Bremen kondigde daarop aan alle technische en juridische middelen te zullen inzetten om de nieuwe concurrent op internationale wateren het zwijgen op te leggen.
In de pers dook het project onder verschillende namen op – Star Radio, Star-Club Radio, Radio Star-Club, Star-Club Station of Star Radio 1.
Intendant, programmaleider, ondernemer
Over de financiers van het project deden slechts speculaties de ronde: naar verluidt zouden een Zwitser en een Brit achter het plan staan, maar de investeerders bleven vooralsnog anoniem. Weissleder verklaarde dat hij “hun namen kende”, maar hen “nog nooit had ontmoet”. Hij beweerde dat het ging om “iemand met veel geld, die ook de vier Engelse stations financiert.” Voor 2 september kondigde Weissleder een reis naar Londen aan om onderhandelingen te voeren.
Als directeur van het Star-Radio-hoofdkantoor in de Dean Street was de uit Zwitserland naar Engeland geëmigreerde showbusinessman Henri Henroid, de voormalige manager van Mario Lanza, voorzien.
Ook op het gebied van reclame was Weissleder vol vertrouwen: in zijn kantoor hadden zich al “een heel aantal bedrijven en reclamebureaus gemeld, waaronder twee grote ondernemingen uit de olie- en platenindustrie.” In Londen had onder meer margarineconcern Unilever interesse getoond in commerciële radioreclame.
Juridische hindernissen en de reactie van de autoriteiten
Wanneer Star-Radio precies zijn zendpositie bij de monding van de Elbe zou innemen, hing volgens Weissleder ook af van het tempo van een team juristen dat “de wetten van vier landen (Noorwegen, Engeland, Denemarken en de Bondsrepubliek) doorlicht, zodat ons niets kan overkomen.”
De West-Duitse Bondsregering in Bonn reageerde aanvankelijk nuchter op het voornemen. Ministerialrat Dr. Weling van het Bondsministerie van Posten merkte droogjes op:
“We beschikken niet over een kanonneerboot om ze neer te schieten. En als het radiostation zich buiten de Duitse territoriale wateren bevindt – wat zouden we dan überhaupt kunnen doen?”
Daarmee bleef onduidelijk hoe effectief juridische stappen tegen een zeezender buiten de drie-mijlszone in werkelijkheid konden zijn.
Een droom op zee – en zijn langzame ondergang
De start van de uitzendingen, aanvankelijk met groot optimisme aangekondigd, kwam met elke maand verder uit zicht. In de eerste berichten, eind augustus 1964, heette het nog dat het zendschip voor het begin van de novemberstormen in de gevaarlijke wateren bij de monding van de Elbe voor anker zou gaan.
Op 15 september stond te lezen dat de uitzendingen “over zeven weken” zouden kunnen beginnen. Slechts enkele dagen later werd de startdatum opnieuw verschoven – nu was sprake van midden oktober. Pas op 20 november meldde de Nederlandse Telegraaf dat het zendschip “in de komende dagen” de Ierse haven zou verlaten; de uitzendingen konden al op 1 december van start gaan.
Kort voor kerst 1964 toonde Weissleder zich in Londen nog strijdvaardig. De tussenkomst van de Nederlandse autoriteiten tegen de radio- en televisiezender op het REM-eiland, zo verklaarde hij, maakte op hem “helemaal geen indruk.” Hij was nog steeds van plan het volgende jaar met de uitzendingen te beginnen.
Maar de realiteit haalde hem in. Op 6 februari 1965 verscheen in het Amerikaanse vakblad Billboard een korte maar duidelijke melding: Manfred Weissleder had zijn plannen opgegeven. Scandinavische medewerkers van zijn project konden door de autoriteiten in hun landen strafrechtelijk worden vervolgd – de uitvoering van het plan was daarom onmogelijk geworden.
Een project dat in rook opging
En zo kwam het zoals het moest komen: een ambitieus, hoopvol project vervloog letterlijk in rook en geluidsgolven. Tot op de dag van vandaag weet niemand met zekerheid of het vermeende Noorse zendschip, dat in Ierland zou zijn uitgerust, werkelijk heeft bestaan – of dat de veelbesproken middengolfzender van 150 kilowatt ooit echt heeft bestaan.
Voor Weissleder was het mislukken een zware klap. Zijn reputatie had ongetwijfeld geleden onder het afgeblazen radioproject. Ook met zijn Star-Club ging het midden jaren zestig steeds slechter: de glans van de beginjaren was verdwenen, de frustratie bij muzikanten, personeel en publiek groeide. De grote namen bleven weg, de fans keerden teleurgesteld de rug toe.
In september 1967 trok Weissleder uiteindelijk de conclusie: de man die ooit was gevierd als de “Duitse Brian Epstein” beëindigde zijn betrokkenheid bij de Star-Club.
In de nacht van 26 op 27 februari 1980 overleed Manfred Weissleder op slechts 52-jarige leeftijd aan hartfalen – een leven gekenmerkt door energie, vindingrijkheid en ontembare ondernemersgeest. Zijn stoutste droom, een radiostation op volle zee, zou echter nooit werkelijkheid worden.
Licht in de duisternis
Het duurde meer dan vijf decennia voordat er iets meer bekend werd over de achtergrond van dit project. Pas in 2019 bracht de in 1936 geboren Engelsman Laurence Myers, producent en manager van gerenommeerde popgroepen, licht in de duisternis. In zijn memoires beschrijft hij voor het eerst details over een nauwelijks bekend hoofdstuk uit de begintijd van de popradio.
Myers brak in 1964 door in de muziekbranche, toen hij in opdracht van de legendarische producent Mickie Most (1938–2003) als boekhouder werkte voor The Animals en Herman’s Hermits. In zijn boek Hunky Dory (Who knew?) schrijft hij dat hij en Most ervan overtuigd waren dat ze met een zendschip voor Duitse luisteraars even succesvol konden worden als Radio Caroline in Groot-Brittannië.
Volgens Myers kwam het idee voor het project óf van de oprichter van de Star-Club in Hamburg, Manfred Weissleder, óf van de energieke Henri Henroid (1936–1998). Henroid had aanvankelijk als roadmanager van Gene Vincent en Little Richard gewerkt in opdracht van de Britse muziekmanager Don Arden. Veel van de acts die Arden in de Star-Club onderbracht, werden rechtstreeks door Henroid begeleid – tot hij zich uiteindelijk van zijn baas losmaakte en samen met Weissleder boekingen voor de Star-Club ging regelen. Hij haalde grote Amerikaanse pop- en rocksterren en veel bands uit Liverpool naar Hamburg. Rond het midden van de jaren zestig was hij ook manager van Emperor Rosko, de flamboyante deejay van Radio Caroline.
Myers herinnert zich: Weissleder – „een sluwe, gladde kerel“ – had hem en Most uitgelegd dat hij „het geld voor het station zonder moeite kon regelen“. Een Duitse rumimporteur was geïnteresseerd. Die bezat een schip dat in Flensburg lag en op dat moment dienstdeed als onderkomen voor geworven Turkse arbeiders. Bovendien had het elektronicaconcern Telefunken aangeboden de volledige zenderinstallatie te leveren en te installeren – in ruil voor voorkeursreclametijd.
Kort daarop vlogen Myers en Henroid naar Hamburg om het schip te bekijken. „Ik stampte tweemaal met mijn voet op het hout en verklaarde het schip voorlopig goedgekeurd,“ schrijft Myers droogjes.
De volgende dag verscheen Weissleder op de Duitse televisie. Met fraaie grafieken liet hij zien hoe kleine witte radiogolven vanaf de scheepsmast uitstralden – een charmante demonstratie van het geplande bereik. Terug op kantoor ging de telefoon onafgebroken: potentiële adverteerders wilden meedoen.
De stemming was euforisch. „In slechts drie dagen hadden we een schip, de techniek en een hoop geïnteresseerden,“ aldus Myers. Mickie Most bood hem daarop 25 procent van zijn muziekbedrijven aan, evenals aan Henroid. De overige 50 procent wilde hij zelf behouden – tenslotte zou hij het radioprogramma gaan superviseren. Myers’ conclusie: „We zouden het voorbeeld van Radio Luxemburg volgen en in ruil voor speciale reclamecampagnes de uitgeefrechten van nummers verwerven. We zouden heel rijk worden.“
Maar nog voordat de technische keuring kon beginnen, spatte het project uiteen. Weissleder belde – de Duitse regering had het plan resoluut afgewezen. De rumimporteur en Telefunken waren daarop afgehaakt. Weissleder zelf wilde zich eveneens terugtrekken vanwege zijn „speciale zakelijke belangen“.
Myers overwoog kort om het project alleen voort te zetten – maar liet het toen varen.