Jos van Elst stelde de vragen.
Je werd bekend door je werk bij de omroepen.
De radioprogramma’s van de publieke omroep in ons land waren zeer professioneel van opzet en sinds jaar en dag in 1962 nog steeds zeer divers met verschillende programmablokken, want men wilde er voor iedereen zijn en vooral dat laatste vond ik interessant. De programma parade werd als blockformat samengesteld.
Er was aandacht voor een blokje lezingen, een blokje toespraken, reportages, discussieprogramma’s, actualiteiten, voordrachten, kerkuitzendingen, sportreportages, boekbesprekingen, hoorspelen, en-ga-maar-door.
Het staat me als kind nog bij, dat mijn ouders vaak naar Paul Vlaanderen luisterden en als het nieuws kwam, moest ik stil zijn.

Er was ook veel aandacht voor muziekprogramma’s, zo kwam bijvoorbeeld ernstige muziek van het radiokamerorkest of het Omroeporkest of het Concertgebouworkest en lichte muziek omschreef men letterlijk als muziek van orkesten, kleine ensembles, koorzang, operette programma’s, Cor Steyn, muziek voor de jeugd en grammofoonmuziek.
De definitie “Muziek voor de jeugd” stond bijvoorbeeld letterlijk voor o.a.
het kinderkoor De Merels , Kleutertje Luister, het meisjeskoor De Krekels, The Dutch Swing College Band, Het Nederlands Kamerkoor, het Haags Baroktrio, het Nederlands Blazersensemble etc.
Dat waren zo ongeveer de programma’s van een veelzijdige Publieke Radio Omroep, die men massaal in de huiselijke kring beluisterde.
De radioprogramma’s vroegen expliciet om je uiterste aandacht en dat kregen ze ook, de luisteraar ging er echt -soms met de hele familie- voor zitten.
Er waren twee programma’s een beetje als vreemde eend in de bijt.
Eén keer per week was het namelijk “Tijd Voor Teenagers” met de eerste “Platenruiters” van ons land, Dick Duster en Herman Stok en één van de best beluisterde AVRO programma’s droeg de passende naam Arbeitsvitaminen.
Dat waren nu juist de programma’s waar ik het meest naar luisterde. Het radio aanbod van onze serieuze publieke omroep bleef nog jaren lang zo goed als onveranderd hetzelfde, zelfs toen het TV toestel naast de radio in dezelfde kamer kwam te staan.
In 1962 las ik in een oude Billboard -ik meen van 1957- een imposant artikel over de Rock & Roll periode die volgens de schrijver, alle luidsprekers van de radio’s bijna liet exploderen.
Ik kreeg dit oude exemplaar van een vriendje uit Canada.
Het was een blad voor Amerikaanse muziek producenten, platenwinkels en radiostations.
Vooral de uitvoerige hitlijsten boeiden mij totaal, dat was nog eens andere koek dan het minuscule muzieklijstje dat je soms in de Muziek Expres tegen kwam.
Tijdens de vijftiger jaren verkeerde in de USA het medium radio in een impasse omdat de televisie stations de belangrijkste luistertijden van radio hadden ingepikt.
De populaire soap opera’s en drama series van de radio verhuisden dus geleidelijk aan naar het televisietoestel, maar ook de talkshows, de informatieve programma elementen etc.
En bijna alle radiostations moesten op zoek naar een nieuwe jas.
Mede dankzij rock & roll artiesten als Elvis, Boddy Holly, Jerry Lee lewis en Fats Domino ontstond in de USA een muziekrage, die een -voor die tijd- specifiek soort radio zeer populair maakte,…muziekradio.
Zo kwamen rond de fifties in Amerika -door nood gedwongen- de eerste succesvolle “all day music stations” on air.
Sommige radiostations speelden zelfs continu niets anders dan de 40 meest gedraaide jukebox hits en daarmee ontstond zelfs het eerste muziek format in de radio geschiedenis, het “Top 40 format”.
De nieuwe muziekstations waren al heel snel zeer succesvol omdat ze met hun concept volledig inspeelden op een nieuwe luisterbehoefte van de luisteraars.
Toen ik wat later naar de oude opnames uit 1956 luisterde van bijvoorbeeld mijn favoriet The Rockin’ Bird Joe Niagara, kreeg ik kippenvel.
En daar ging ik weer…Wat zegt hij, hoe doet hij dat, waarom zou men luisteren en wie spreekt hij aan etc.
Ik probeerde alles te analyseren en alles wat hij deed te verklaren.
Omdat hier, niemand het me kon vertellen. Het papier was geduldig en de notities werden later door me als opzet gebruikt om mijn vragen van toen, door de toekomstige respondenten te laten beantwoorden.
Want ik wilde het echt weten.
Even terug naar de sixties. In Europa was er ‘s avonds het Engelstalige Radio Luxemburg 208 waar ik regelmatig naar luisterde, soms zelfs in bed.
Volgens mij was dit het eerste Muziek station van Europa.
Geen van mijn vrienden -die ook wel eens luisterden- was het opgevallen, dat de platen soms werden ingekort.
En er was in ons land al een paar jaar een radiostation dat haar antennes op een schip had staan, dat op de Noordzee dobberde.
Het station heette Radio Veronica en het was in een deel van ons land goed te ontvangen. Radio Veronica speelde volgens Amerikaans voorbeeld reeds de hele dag muziek.
Niet altijd mijn muziek, maar toch was de keus voor hen die Veronica konden ontvangen snel gemaakt. Bijna iedereen uit mijn vriendenkring luisterde regelmatig naar Radio Veronica, omdat het muziekprogramma onze jongere generatie blijkbaar het meest aansprak en omdat muziek als begeleider door de dag, er mocht zijn. We hadden inmiddels bij ons thuis sinds 1962 een Philips TV toestel met een piep klein schermpje van ongeveer 25cm.
Het was één van de 1.300.000 TV toestellen die in Nederland waren geregistreerd.
Ieder jaar nam het aantal TV kijkers enorm toe en kreeg ik sterk de indruk, dat dientengevolge vooral ‘s avonds het aantal luisteraars afnam, terwijl frappant genoeg de verkoop van de radiotoestellen toch steeg.
Daar droeg de ontstane rage van de super kleine draagbare transistor radio’s zeker een steentje aan bij.
Ik had bijna altijd zo’n klein radiootje bij me, want het medium radio vroeg bij mij wel heel vaak om meer aandacht dan normaal.

In 1964 ben ik als 18 jarig ventje bij Radio Minjon, -de jeugd afdeling van de AVRO- in Hilversum beland.
Dat was een radioprogramma van een half uur per week dat onder leiding van Herman Broekhuizen werd gemaakt door studenten, radiofanaten en jonge radio hobbyisten.
Ik had samen met een paar vrienden een kort hoorspel in elkaar geknutseld en opgestuurd.
Daar is het allemaal mee begonnen.
Minjon bleek later een springplank naar Hilversum te zijn want wat jaren later was ik als assistent/producer en presentator bij de NOS actief.
Dat was voor mij een reden om met mijn studie elektronica te stoppen.
De NOS was voor mijn gevoel de meest objectieve club in het Hilversumse en ik was er happy-go-lucky. Gevangen door de magie van het medium, was ik al snel aan die job verknocht.
Ik viel zelfs aardig met m’n neus in de boter, want aan het eind van de sixties mocht ik persoonlijk beleven dat ook in ons land primetime voor radio, primetime voor televisie werd.
Het mooie van radio was, dat bijvoorbeeld een luisteraar terwijl hij/zij met aandacht naar de radio luisterde, in het theater van zijn/haar gedachten zelf een beeld kon vormen, maar toen ook in ons land televisie een steeds belangrijkere rol ging spelen, werd dit fenomeen aardig op de proef gesteld.
De TV programma’s werden als blockformat aangeboden, een blokje met nieuws, een blokje met een toneelstuk, een blokje met amusement etc.
Voor iedere doelgroep op z’n tijd een inschakelfactor net als vroeger bij de radio. Het theater van de gedachten kon echter niet op tegen de plaatjes van het t.v.
toestel.
Zo werden die mooie momenten van de luisteraars, al snel een zeer zeldzaam moment.
Bij televisie wil je geconcentreerd kijken en luisteren om een programma te kunnen volgen.
Je zintuigen -uitgezonderd reuk- zijn dan op het beeldscherm gericht en het verbaasde niemand, dat het toneelstuk en de film wonnen van het hoorspel.
Maar ook de beelden bij het nieuws waren voor de kijkers een sensatie.
Zo ging het theater van de gedachten op non-actief, want je zag op tv de beelden zoals ze werkelijk (?) waren.
Dankzij de plaatjes die je er gratis bij kreeg ging je niet meer zo snel naar iets als “de bonte dinsdagavondtrein” zitten luisteren.
Men keek liever naar de “Rudi Carrell Show”.
We zouden het bijna vergeten, maar de TV carrière van Rudi begon in Nederland.
Televisie had dus duidelijk zichtbaar z’n intrede gedaan en nam veel taken van de radio over.
Het resultaat was, dat op bepaalde avonden hooguit een enkeling nog naar de bestaande omroepen luisterde.
Radio had ook in Nederland haar primetime en daarmee een groot deel van haar luisteraars verloren.
Toch heeft radio destijds op de overblijvende dagdelen veel gewonnen.
Dat kwam omdat men, op zoek naar een nieuw type luisteraars, radio naar een nieuwe functie werd ge-manoeuvreert.
Vroeger wilde je als luisteraar -net als nu bij TV- geconcentreerd en ongestoord naar de radio luisteren.
Dat werd opeens wel anders.
De eerste transitie van de luisteraars veranderde in de sixties geleidelijk aan het mediagebruik van de radio en dus het luistergedrag van bijna alle radioluisteraars.
Toen de toenmalige minister Vrolijk (van Cultuur) in 1965 de toegang tot Hilversum 3 opende, gaf hij reeds letterlijk aan dat men op dit radiostation “lichte muziek ter begeleiding van de dagelijkse bezigheden” kon verwachten.
Kennelijk had men in Den Haag iets meegekregen van de discussies, die er rond 1964 in de Engelse politiek over de BBC plaatsvonden en men vond in ieder geval, dat Hilversum 3 een antwoord moest worden op Radio Veronica.
Men had hiermee ook in den Haag besloten, dat Hilversum 3 aan een nieuw type luisterbehoefte invulling zou moeten geven.
Ik noemde het de “transitie naar muziekradio als secundair medium”. Wat men echter niet verwachtte, was dat bij de omroepen de interpretatie van “lichte muziek” blijkbaar totaal anders was dan dat wat minister Vrolijk met wat hij zei bedoelde.
Hilversum 3 kwam dus een lange tijd in een wereld van misverstanden en onbegrip terecht.
De één dacht zus en de ander zo en iedereen wilde het ook nog eens beter weten. Het was later voor mij een enorme telleurstelling, dat niemand mij iets zinnigs over muziekradio kon vertellen. Ik had het idee, dat de programmamaker er een aantal criteria bij zou krijgen om de luisteraar zo goed mogelijk te kunnen bedienen…..maar welke wist ik niet.
Zelfs een degelijk opleidingsinstituut als de SVJ in Utrecht kon er mij ook niets over vertellen.
Ergens was dat bij nader inzien wel begrijpelijk.
Het thema was jaren lang zo “nieuw”, omdat maar weinigen het hadden opgemerkt, laat staan er mee bezig waren.
Bij de meeste programmamakers bleef het heel lang zo als het altijd was.
Je moest het dus allemaal lekker zelf uitzoeken.
Het werd “learning by doing” en ik leerde heel veel met zien, luisteren, proberen en analyseren.
Toch ging alles bij Hilversum 3 met horten en stoten.
Sommige omroepverenigingen bleven nog zeer regelmatig verschillende programmablokken achter elkaar programmeren en de bekende criteria van hun verzuilde visie jaren lang -vaak ook op Hilversum 3- handhaven. Er was in principe werkelijk niets mis met de oude methode.
Men “vormde” zelfs met deze programma-systematiek bij de luisteraars een deel van het luistergedrag, dat nu nog steeds bij verschillende luisteraars herkenbaar is. In die goeie ouwe tijd kon je zonder probleem in Arbeidsvitaminen na Golden Earring, Vader Abraham draaien en dat is trouwens nog steeds mogelijk bij de 70 jarige luisteraar van bijvoorbeeld NPO radio 5.
De omroepen deden dat, wat men goed achtte voor de luisteraars.
Men was er zo aan gewend.
Verschillende programma’s hadden een informatief karakter, soms zelfs met trefwoorden als educatie, zingeving, cultuur, levensbeschouwelijke onderwerpen etc.
terwijl onderzoek uitwees, dat ook hier Televisie de belangrijkste rol ging spelen.
De AVRO, KRO, VPRO, NCRV en VARA kregen op Hilversum één en twee wel alle mogelijkheden geboden om zich zo duidelijk mogelijk te profileren.
Men wist kennelijk niet wat er op Hilversum 3 van ze werd verwacht, terwijl de boodschap van Den Haag mij toch zeer duidelijk leek.
Men kende echter wel het effect en de werking van een muziekprogramma als “Arbeidsvitaminen” dat sinds 1946 jarenlang één van de best beluisterde programmablokjes van de AVRO was, maar ook hier viel het muntje niet.
Of misschien bij de interndenkende omroep elite juist wel? Men had er kennelijk nog niet meegekregen dat vrijwel alle radioluisteraars een totaal ander luistergedrag vertoonden dan voorheen het geval was.
Zo zag men zaken anders dan ze werkelijk bedoeld waren. Opvallend was namelijk, dat in de voorfase van het zogenaamde “derde net” een noemenswaardig aantal medewerkers van de omroepen bij voorkeur een copy van “The Third Programm” van de BBC voor het derde net adviseerden.
Men vond dat ook beter binnen de functie van de omroepen passen en men zou daarmee de ervaring die men met cultuur en klassieke muziek in huis had, nog beter in praktijk kunnen brengen.
In Den Haag zag men het toch anders, het derde net werd Hilversum 3 inclusief de opdracht van minister Vrolijk.
En wel “lichte muziek ter begeleiding van de dagelijkse bezigheden”.
Twee jaar later -in 1967- stopte trouwens de BBC met The Thirth Programm omdat het niet meer binnen de nieuwe programmering paste.
De omroepen -m.a.w. Partijen?- waren zelfs door niemand te overtuigen om de programma’s op Hilversum 3 horizontaal te programmeren.
Dus bleef men nog even aanmodderen zo als het was, want men wilde bij iedere omroep toch wel graag hun trotse duimen achter de principiële bretels blijven houden.
Men hield wel regelmatig contact met elkaar en met andere EBU (European Broadcasting Union) omroepen die ook een vergelijkbare visie op de programmering hadden. In de loop der jaren bleef er na de transitie van de luisterbehoefte voor radio nog maar een klein segment van het luisterpubliek over, dat zo nu en dan als primaire bezigheid geconcentreerd naar de radio luisterde (5% tot in uitzonderlijke situaties 8%).
De rest van de luistertijd werd -volgens onderzoek- door de luisteraars met een passief luistergedrag als basis luisterbehoefte ingevuld, terwijl men toch regelmatig even de oren spitste.
Juist door dat passieve luistergedrag en het mobiele karakter van het medium, heeft radio het lange tijd met succes overleefd.
Men kwam er opeens achter dat je de radio kon meenemen, dat je je radio kon laten spelen terwijl je met iemand in gesprek was, of terwijl je met je huiswerk bezig was of terwijl je in bad zat, maar ook terwijl je auto reed, terwijl je… vul maar in.
Omdat men zoveel andere dingen kon doen terwijl men naar de radio luisterde, werd mij al snel duidelijk dat radio vrijwel altijd als secundair medium werd benut.
En dat je als programmamaker alles uit de kast moest halen voor een beetje aandacht van die luisteraar.
Na de verandering van het luistergedrag werd het namelijk veel moeilijker om bij de luisteraar dat moment van aandacht te creëren.
Kreeg radio andere luisteraars?
Nee dat niet, de radio kreeg een andere functie en dus ging men anders naar de radio luisteren.
Het functioneren van een Radiostation was altijd en is nog steeds afhankelijk van de beschikbare technologie van het moment.
De techniek met o.a. draagbare radio’s en autoradio’s was vroeger begrijpelijk en overzichtelijk voor zowel de programmamakers als de luisteraars.
De industrie verzon destijds technische faciliteiten die op de wensen van de luisteraars inspeelden.
Radio werd in de fifties en sixties mobiel en het werd dankzij die techniek het snelste medium ter wereld.
Ik noemde de nieuwe trend muziekradio en daar speelden destijds zee zenders zoals Radio Veronica een belangrijke rol in.
Eigenlijk waren de Engelse zee zenders er waarschijnlijk nooit geweest wanneer de BBC de platen van een aantal pop en rock artiesten niet had geweigerd te draaien.
De grotere platenmaatschappijen, met artiesten als Cliff Richard konden redelijk de weg naar BBC radio vinden, maar veel nieuwkomers en nieuwere muziekstijlen kregen er nul op rekest.
Men vond bij de BBC dat een speciaal type -pop en rockmuziek- niet goed in hun programmaconcept paste.
Er kwam veel commentaar van de muziekindustrie op hun handelswijze, maar dat deerde hen totaal niet.
De BBC had destijds het monopoly op radiogebied en bepaalde wat de luisteraars te horen kregen.
Voor de teenagers -de jeugd dus- was er bijvoorbeeld begin zestiger jaren maar één half uurtje per week op de Engelse radio te beluisteren en men hoorde er hooguit een paar uur per week, dat wat men lichte muziek noemde.
De platen werden toen volgens kritisch voorschrift Needle-Time geheten- door een aantal irrationeel denkende programmamakers geselecteerd.
Zo werd een dringende luisterbehoefte van de jongere generatie door BBC net als toen in ons land, over het hoofd gezien.
De eerste succesvolle Engelse zee zender had o.a. Radio Veronica als voorbeeld en dat was een verhaal op zich.
Eén van de artiesten managers uit Londen was Ronan O’ Rahilly, destijds nachtclub eigenaar en volgens zeggen, sub manager van o.a. Georgie Fame, die blijkbaar door de BBC werd geboycot.
Ronan vertelde me ooit dat men destijds bij Radio Luxemburg geen nieuwe artiesten gedraaid kreeg, omdat bepaalde platen maatschappijen het daar voor het zeggen hadden.
Daar kon hij mee leven, maar hij ergerde zich aan de publieke omroep die er voor iedereen moest zijn en dat niet was.
Daarmee kon hij niet leven.
Hij raakte door het handelen van de BBC zo gefrustreerd, dat hij in 1963 samen met Chris Moore geld inzamelde om een schip te kopen, er een antenne op plaatste, ermee begon uit te zenden en het Radio Caroline noemde.

Al snel bleek weer eens, dat als men uit meerdere radiostations kon kiezen, het de luisteraar was die besliste naar welk station men bij voorkeur luisterde.
De eerste Engelse zee zender had namelijk binnen een maand meer luisteraars dan de BBC. Zo werd Radio Caroline dankzij een dikke 7 miljoen luisteraars in 1964 “Your Allday Music Station”.
Dat was effe schrikken voor de BBC en daar bleef het niet bij, na Caroline kwamen er al heel snel een aantal nieuwe zee zenders bij. Terwijl de publieke omroep nog een poosje lekker ouderwets programma’s bleef uitzenden, vonden er in de Engelse politiek en intern binnen de BBC hevige discussies plaats.
Het werd 3 jaar lang voor de BBC een moeilijke tijd met al die muziekstations om zich heen. De zee piraten waren het alternatief voor een luisterbehoefte die de publieke omroepen lange tijd niet in die vorm wilden bieden. Intussen zat men bij de politiek en de BBC niet stil, men werkte aan een revanche. In september 1967 was het zover. BBC Radio One begon met haar uitzendingen als pop station met o.a. de beste deejays van.. -hoe kon het anders- …de zee zenders. Dat men dit bij de VPRO en de NOS ook had meegekregen, werd bij ons eind zestiger jaren pas duidelijk.
Van oud naar nieuw?
Nu dat duurde even.
De Nederlandse omroepen hadden destijds in hun radioprogramma’s net als nu een journalistieke verantwoordelijkheid, daar werd je ook op gewezen. Iets om werkelijk trots op te zijn maar het werd na de transitie van de nieuwe luisterbehoefte wel steeds moeilijker om deze idealen in de muziek programma’s om te zetten.
Enige jaren na de start van Hilversum 3 werd bij de NOS alles wat losser.
In het begin was ik nog een echte “junior” en wilde alles over dit vak weten.
Het nieuwe Hilversum 3 was in de eerste jaren dankzij het verzuilde denken van de verschillende omroepen en hun eigen interpretatie van radio maken, een puinhoop.
Eerlijk gezegd wisten volgens mij de meeste omroepen niet wat men met Hilversum 3 aan moest. Het paste gewoon niet in hun straatje. Bij de oudere omroepen waren blijkbaar de veranderingen van het luistergedrag niet echt in beeld.
Ik vroeg me toen ook af of hier een vleugje persoonlijk eigen belang een rol speelde en of de duidelijke transitie van actief naar passief luistergedrag hen wel was opgevallen.
In ieder geval gloorde er pas na enkele jaren toch licht aan de horizon.
Eind sixties werd er bij de VPRO op hilversum3 een hitparade test gedaan met Joost de Draaier en werden begin seventies bij de NOS op Hilversum 3 de eerste stappen naar een volwassen muziekradio herkenbaar. Daar speelden Joost de Draaier en Felix Meurders een belangrijke rol in. Voor Joost de Draaier was de hitparade van het nieuwe muziekradio in de USA, het meest sprekende voorbeeld. Een korte periode deed hij na de VPRO testperiode bij de NOS de Hilversum 3 Top 30. Hij werkte -volgens mij- in 1971 voor zowel de NOS op Hilversum 3 als voor het nieuwe Nederlandse “muziekstation” Radio Noordzee. Ook Felix Meurders had in een bepaalde periode twee werkgevers. Hij kon als werknemer van RTL radio 208 ervaren wat muziekradio voor de luisteraars betekende. In ongeveer diezelfde periode presenteerde hij ook bij werkgever NOS, op Hilversum 3 de Daverende 30. Beide platenruiters kregen de kans dat fenomeen op Hilversum 3 ten volle te botvieren.
Ik stond erbij en keek er naar.
Het klonk toen wel even anders dan de presentaties van de omroepers die gewend waren na het startteken van een technicus, op afstandelijke wijze -dus emotieloos- de programma’s van hun omroep aan en af te kondigden. En als de technicus de microfoon in de spreekcel open zette, klonk het in de ether …. “U kunt nu luisteren naar….” Datzelfde mochten sommige omroepers maar ook bepaalde redacteuren wat later bij Hilversum 3 op de bekende statische wijze met platen proberen. Sommigen herkenden kennelijk de emoties niet, die bij het luisteren naar bepaalde muziektitels bij de luisteraars werden opgeroepen.
Bij de muziekmiddag uitzendingen van de NOS maar ook later bij de TROS donderdag paste de stijl van presenteren – soms met een vleugje humor, een verassend spreek ritme en een sterke muzikale betrokkenheid- wel perfect bij de muziek die men speelde en dat raakte veel luisteraars.
De NOS installeerde in 1971 de eerste DJ-Tafel voor gebruik op Hilversum 3 en dat die tafel werd gebruikt was soms duidelijk hoorbaar.

De tafel had regelmatig mankementen die we soms op creatieve manier konden oplossen. De Jinglespelers functioneerden bijvoorbeeld maar zelden zoals het hoorde en de faders waar je de geluidssterkte mee kon aanpassen waren verticaal gemonteerd, zodat je wanneer je een plaat startte, de fader letterlijk helemaal omhoog moest schuiven en dat was nu juist het probleem. Het naar boven schuiven ging -zonder enige moeite- heel licht maar de knop van de fader zakte zo nu en dan uit zichzelf ook weer heeeeeel langzaam naar beneden en daarmee werd het als je even niet oppaste, erg stil in de uitzending. De faders moesten dus regelmatig worden aangepast en verwisseld omdat ze niet voor verticaal gebruik waren geproduceerd, maar toch verticaal op de tafel gemonteerd waren. Het probleem van de Jinglespelers losten we op door in de speler een potlood of balpen onder de jinglecard te proppen. Beide problemen werden later met de introductie van de nieuwe stereotafel opgelost.
Er vroeg in 1971 tussen de bedrijven door nog even een omroep om zendtijd, maar… even serieus,…. programma’s als De Muzikale Fruitmand pasten toch echt niet op Hilversum 3.
Dat deerde de omroepen niet, zij wilden voor de E.O. absoluut niet de nodige ruimte maken op “hun” andere zenders want die had men toch zelf nodig.
Toen er bij de NOS uiteindelijk noemenswaardige muziekprogramma’s op 3 on air kwamen, werd ik naast mijn presentaties en het productiewerk gevraagd, mee te werken aan de Top 30/Daverende 30 van Felix Meurders. Ik was daarnaast altijd van de partij, als het om bijzondere uitzendingen ging, vanaf een boot naar Engeland bijvoorbeeld of vanuit een trein van zeeland naar het noorden etc. Ik had ooit zelfs voor een uitzending in Friesland een klein FM zendertje geknutseld en op een Sennheiser microfoon aangesloten, zodat Felix aldaar weliswaar in beperkte mate draadloos kon werken. Pas daarna kregen we echte professionele draadloze “sets”.
In die tijd had je de NOS voor techniek -dat werd later NOB- en een NOS waar de programmamakers in dienst waren. Bij de laatste club was ik werkzaam. En de samenwerking was altijd perfect op één keer na. Op een geplande uitzending vanaf een boot die van Rotterdam naar Engeland moest varen, moesten we vrijwel continu via een vliegtuig live on air naar Hilversum kunnen schakelen. We hadden natuurlijk op die boot ook studio faciliteiten nodig en die moesten dus bediend worden door technici. En ze lieten mij weten dat dat helaas -gezien overmatige werkuren- niet mogelijk was…Ik terug naar onze bobo Kees Buurman, die me heel duidelijk *x #*^ liet weten dat ik het toch moest regelen. Uiteindelijk werd alles toch geregeld. Sinds die tijd was mijn contact met de technische NOS en later NOB prima. Toen een aantal programmamakers een speciale compressor/limiter op de zendlijn wilden, stelde ik de beste -en duurste- Optimod voor. Na veel wikken en wegen kwam die er ook. Ik zat ook in een commissie als er gekeken werd naar nieuwe mengtafels voor Radio 3. Ik was dus aardig van de straat.
Iets dat mij jaren later wel enigszins verbaasde, was het volgende voorval. Mijn bedrijf was in latere jaren Associate Member van de Amerikaanse NAB en de NOB was op een bepaald moment met Panasonic in gesprek om het bedrijf te digitaliseren en dus een groot aantal digitale video apparaten aan te schaffen. Men had met de leverancier afgesproken, dat de levering van die machines officieel en publicitair tijdens NAB Conference in Las Vegas zou plaatsvinden. De NOB nam contact op met de NAB om tickets te bestellen en die vertelden dat in Hilversum een Associate Member zat, waar die tickets veel goedkoper waren. Zo werden we door de NOB gebeld en bestelde men bij ons 32 tickets voor de NAB conference in Las Vegas, wat onze medewerker zeer verbaasde, maar goed..
Wat men de NOB niet had verteld, was dat bij 32 NOB’ers op hun batch als firma Ad Roland Media zou komen te staan. Zo moesten 32 NOB’ers een geimproviseerde plakker over onze naam op de batch plakken en werd het toch nog een NOB feestje in Las Vegas.
Nu maar weer even terug in de tijd.
In en externe betrekkingen van de NOS, vroeg me ook regelmatig naast mijn normale werk, als productie begeleider bij bepaalde programma’s van buitenlandse gasten, die vanaf een NL locatie hun programma live in eigen land wilden uitzenden.

En soms werd ik gevraagd om “bij te schuiven” vooral als het om gasten uit Duitsland of Oostenrijk ging.
In 1974 mochten Joost en ik -als producer-, niet eten op Hilversum 3. Mijn laatste opdracht bij de NOS, was de overdracht van de hitparade activiteiten aan Roland De Mooi van BUMA/Stemra.
Het was een prachtige tijd, met prettige herinneringen aan top collega’s als Felix Meurders, Willem van Kooten (Joost de Draaier) en Frits Spits.
De carrière van Frits begon trouwens met het NOS-programma “Proefdraaien”, een programma dat ik produceerde. In dat programma kreeg jong talent minimaal twintig minuten om zijn/haar kunstje te doen en men kreeg als kandidaat presentator ter voorbereiding -zoals ik het noemde- ook “show-prep” mogelijkheden in een productie studio. Eén van de genodigden was dus Frits Spits. Frits bewees in dat programma dat hij over aardig wat talent beschikte en won de hoofdprijs; wekelijks een eigen radioprogramma bij de NOS. Het grote succes kwam,
toen hij het stokje van Willem van Kooten (Joost de Draaier) met “De avondspits” overnam.
Je was toch ook piraat?
“Klopt, terwijl ik bij de NOS werkte, was ik zo nu en dan voor Chris Cary van Radio Caroline actief en ik was ook korte tijd bij de start van Radio Northsea International betrokken.
Twee Zwitserse heren -Meister en Bollier- reden in ons kikkerlandje met hun imponerende Mercedes 280 SL stad en land af, omdat ze dachten met een relatief kleine investering het schip met geld binnen te kunnen halen.
Dat viel ze toch een beetje tegen, want het opzetten van een piratenzender -zo noemde men de radiostations op de Noordzee- leek makkelijker dan het in werkelijkheid was.
Meister en Bollier hadden een bedrijf dat zich met techniek bezig hield.
Ze waren jaren lang hofleverancier van de Oostduitse regering, de DDR en leverden aan dat land alle soorten afluisterapparatuur, in grote, kleine en vooral geheime onzichtbare verpakkingen.
In 1969 kochten ze een schip waar ze aardig snel een soort van studioruimte in hadden ingericht en ze noemden het schip de MeBo, zodat iedereen wist dat MEister en BOllier de eigenaren waren.
Toen er een scheepsexpert in de haven van Slikkerveer naar de MeBo kwam kijken, had die man een paar verassende opmerkingen op de plannen van de heren. “Wat wil je met dit bootje? vroeg hij, “en hoe lang denk je dat dit bootje het op zee uithoudt met een mast van zestig meter? Bij windkracht vier is het zeker afgelopen; dan ligt het bootje,…… zo,… op z’n kant.” Oh,.. zei Meister,… dan kopen we toch nog een bootje.
Van de één op de andere dag kochten ze de “MeBo 2” erbij. Het eerste schip werd omgedoopt tot “MeBo 1”, dat voortaan als tender voor de bevoorrading van de MeBo 2 kon dienst doen.
Ik nam eind 1969 samen met nog een paar programmamakers kerstprogramma’s op die ooit zouden worden uitgezonden. De opgenomen programma’s verdwenen echter in de prullenbak omdat Radio Northsea pas na kerst in januari 1970 on air ging. Het station begon haar eerste uitzendingen op de korte golf en was een paar dagen daarna ook op middengolf en later op FM te beluisteren. Het was een bijzonder besluit van de eigenaren, vooral omdat de meeste zee zenders uitsluitend van de middengolf gebruik maakten. Er gingen geruchten dat op de korte golf spionage activiteiten plaatsvonden, maar het bewijs daarvoor bleef uit. Persoonlijk had ik het idee, dat M&B dachten via de korte golf in Zwitserland de programma’s te kunnen beluisteren of dat het op z’n minst kort als communicatie kanaal zou kunnen worden ingezet.
De aanschaf van de MeBo2 was toch wel een ernstige aanslag op het budget van de heren terwijl de kosten bleven oplopen, dus moest men op zoek naar wat extra contanten. Bull Verweij van Radio Veronica wilde het duo graag aan de nodige dukaten helpen, maar wel op voorwaarde dat Radio Northsea International geen Nederlandstalig radio programma zou gaan uitzenden.
Men kon toen niet anders dan op de wensen van oom Bull ingaan. Dat het later toch anders zou lopen, was toen nog niet te bevroeden. In ieder geval eindigde zo mijn contact met de Zwitsers.
Knap twintig jaar later werd ik trouwens even na de val van de muur, bij een klant opnieuw geconfronteerd met de producten van Meister en Bollier. In een voormalig Oost Berlijns DDR radio gebouw, waar ik voor het eerst van mijn leven in een “Paternoster” lift stapte, werkte in iedere hoek van dat gebouw -zelfs ook in de lift- de afluister apparatuur van M&B nog steeds voortreffelijk. De telefoonverbinding vanuit Hilversum naar Oost Berlijn was van zo’n slechte kwaliteit dat we de speellijsten voor onze klant zelfs niet konden faxen, maarrrrr men kon daar simpel even “ompluggen” naar een perfect werkende Stasi verbinding. Bijna alles was mogelijk op de nieuwe accommodatie van de Berliner Rundfunk, destijds een nieuwe klant van ons.
Was dit je laatste zee avontuur?
Nee, na het Radio North Sea avontuur, nam ik nog een paar programma’s voor Radio Caroline op en vanaf januari 1974 was ik -naast mijn werk bij de NOS- betrokken bij de Belgische zee zender “Radio Mi Amigo”, die al snel met veel succes haar programma’s voor de Belgische luisteraars maakte. Dat kon toen allemaal omdat de werkzaamheden bij de NOS drie tot vier dagen in beslag namen.
Dat ik onder de naam Ad Petersen bij de zee-zenders werkte, was algemeen bekend. Daar hadden ze bij de NOS helemaal geen probleem mee want dat waren maar muziekzenders en “die hadden toch niets te vertellen”, grapten onze bobo’s Kees Buurman en Joop de Roo.
In België was inmiddels wel alles wat met zee zenders te maken had verboden. Daarom had men voor de kantoorruimte en studioruimte in ons mooie Breda gekozen. Ik gaf samen met Bert Bennet, Wil van der Steen en Joop Verhoof programma en marketing adviezen aan de eigenaar Silvain Tack, werkte mee aan reclamespots, produceerde promo’s en nam iedere week als Ad Petersen in mijn studio het hit-programma “De Joepie Top 50” op.
Daarnaast maakte het radiostation gebruik van mijn postbus in Hilversum en sjouwde ik me iedere vrijdag een breuk om in Breda de postzak op de vergadertafel leeg te kunnen kieperen.
De zender was afhankelijk van reclame inkomsten, maar in België was het verboden om aan Radio Mi Amigo mee te werken of reclamezendtijd bij het station te kopen.
De kopers konden voor een dergelijke actie flinke boetes krijgen, maar op dat probleem vonden we met z’n allen al snel een oplossing.
Silvain was namelijk ook eigenaar van het blad Joepie en een popblad was in België niet verboden. Zo adverteerde bijna iedereen hun reclame teksten in de Joepie, die dan onder het motto “gelezen in het blad Joepie” op de zender werden aangekondigd en daarna als spot werden uitgezonden. Maar je kon ook een reclame in de plaatselijke courant kopen die niets van doen had met Mi Amigo en toch ook op dezelfde manier “gelezen in…” werd uitgezonden. Hoe dat precies zat kon men vermoeden, maar niemand wist daar het fijne van.
De Belgische opsporingsdienst wist niet precies wat ze daar mee aan moesten. Men had voor de reclame in de krant of de Joepie geen opzienbarende prijzen betaald en de reclame klanten van het blad zeiden tegen een ieder die het wilde horen, dat ze geen reclame op Mi Amigo hadden gekocht.

Mijn studio was een kleine ruimte op de achterplaats van ons huis in Culemborg en werd niet alleen door mij gebruikt. Ook Frans van der Drift en Wil van der Steen namen in mijn studio programma’s voor Radio Mi Amigo op en zo nu en dan kwam Andy Archer of een andere Discjockey van Radio Caroline bij ons langs, als het kantoor en de studio’s in Den Haag tijdelijk gesloten waren. Dat was begrijpelijk want de zenders van Radio Mi Amigo en Radio Caroline stonden op hetzelfde schip. Frans zorgde regelmatig voor een volle achterplaats omdat hij vaak gasten -van Donna Summer tot Pierre Kartner- in zijn programma te gast had. Op 31 augustus 1974 moest ik stoppen met mijn activiteiten voor Radio Mi Amigo, omdat het toen ook in Nederland bij wet verboden werd om voor de zee zenders te werken. De Radio Mi Amigo studio’s verhuisden van Breda naar Spanje en het station bleef zo nog jaren semi illegaal in de lucht. Radio Mi Amigo was met twee miljoen luisteraars vanaf 1974 een paar jaar het meest populaire Vlaamse radiostation van België.
Wat was nou het meest spannend op dat schip?
“Ik zou het niet weten. Ik ben maar twee keer van m’n leven een paar uur aan boord van zo’n schip geweest.
Op het Caroline-South schip heb ik één keer iets in de microfoon mogen roepen, terwijl ik zo zeeziek als wat was,…bij windkracht vier,… dat stelde helemaal niets voor bij de jongens, die daar normaal weken aan boord zaten. Ze hebben zich dan ook allemaal rot gelachen, toen ik een poging waagde die aardig mislukte. Eén van de Caroline discjockey’s was Robby Dale, die later ook bij de Tros te horen was.
De DJ’s waren bij de luisteraars razend populair. Bij de aflossing van de wacht kwamen er altijd een paar jocks aan wal en die werden wel vaak door een aantal gillende meiden welkom geheten.
In die tijd dachten de mensen dat het er allemaal heel wild aan toe ging. Men noemde de zee zenders weliswaar piraten, maar ik kwam in ieder geval aan boord geen figuren met een zwaard of ooglapje tegen en vond alleen de gedachte al, sterk overdreven. Het was soms voor de deejays aan boord eerder een kwestie van afzien.
Men kende wel de nodige trucs om, ook bij minder mooi weer te kunnen blijven uitzenden.
Een opvallend iets was bijvoorbeeld de gulden -of vergelijkbare munt- die bij minder stabiel weer bijna altijd op het element van de platenspeler werd gelegd en de ketting die de rolstoel bij enige golfslag toch dicht bij de mengtafel/mixer hield.
Men was aan boord wel vindingrijk in alle opzichten. Eén van de slogans is bijvoorbeeld iets om nooit te vergeten; “This is Radio Caroline with love, peace and good music”. Wanneer door het slechte weer of -wat ook voorkwam- geldgebrek, de tender twee of drie weken te laat de olietanks en de vrieskist kwam aanvullen, wist je dat de voorraad flink was opgebruikt….. Behalve het vak van de meatballs. Dan paste men de slogan aan naar
“This is Radio Caroline with love, peace and meatballs”. Een humorvolle reactie van de deejays, om duidelijk te maken dat meatballs het bestaan aan boord wel erg monotoon maakten.
Kent het succes van radio veel vragen?
Heel veel vragen en ze zijn bijna overal anders dan elders.
Bij muziekradio kent men inmiddels niet alleen veel vormen van het radioformat maar ook van het muziekformat en daarnaast duidelijke disciplines die bepalend zijn voor het succes van een radiostation.
Om die disciplines beter te leren kennen, bezorgde ik mezelf, ik meen rond 1970 via een zekere Harold Nive, professor op o.a. de University of Maryland de nodige lectuur uit de USA over alles wat met radio te maken had, omdat ik in ons land geen nuttig leesvoer op dat gebied kon vinden. Harold was ook een bobo bij de Amerikaanse NAB -National Association of Broadcasters- en regelde een paar jaar later via de Amerikaanse Ambassade in Den Haag mijn eerste gratis bezoek aan de NAB conferentie in Las Vegas, waar ik tijdens de vele sessies aan de lippen hing van de Amerikaanse PD’s en Topjocks zoals Wolfman Jack, Casey Kasem, Rick Dees en Scott Shanon.

Ad en de jarige Casey kasum
Ik werd één van de 100.000 regelmatige bezoekers van het grootste mediacongres ter wereld en ons bedrijf werd wat later ook “Associate Member” van de NAB.
Ik verslond alle verkrijgbare informatie die ik kon bemachtigen en mocht al snel ontdekken dat maar enkele disciplines uit de USA eventueel ook in Europa -mits aangepast- zouden kunnen functioneren.
Dat radio in Europa toch beduidend anders werkte dan in Amerika, was me ook langzaam duidelijk geworden. Even een simpel voorbeeld; In ons land is nu bijvoorbeeld het totaal aantal minuten dat de luisteraar naar een zender luistert mede van invloed op het marktaandeel van het radiostation. Een sprekend voorbeeld is momenteel NPO Radio 5 dat met een muziekkeuze uit iets meer dan 5000 verschillende titels, zonder FM een relatief laag aantal luisteraars per week bereikt. Maar dan toch dankzij een onvoorstelbaar lange luistertijd een hoog marktaandeel scoort. Het is in dit geval vooral de combinatie van verschillende programma elementen die zich van de andere radiostations onderscheiden en daarmee voor een gemiddelde doelgroep van 70 jaar van belang zijn. De oudjes luisteren nu eenmaal ouderwets lang naar hun favoriete radio programma’s.
In America is de meting al jaaaaaaren anders dan bij ons. Men meet in de USA de luistertijd niet direct met het totaal aantal minuten dat men luistert, maar alleen wanneer de luisteraar minstens 5 minuten binnen een periode van een kwartier heeft geluisterd en men noemt het resultaat The Average Quarter Hour Listeners.
Als men nu de luisteraar zover kan motiveren dat hij/zij bijvoorbeeld twee maal 5 minuten in twee aansluitende “kwartiertjes” naar een radiostation luistert, is dat nu juist in de USA van invloed op het marktaandeel van het station.
In principe telt men -ondanks nieuwe technieken- voorlopig nog steeds bij de Amerikaanse radiostations de Quarter Hours.
Om dit allemaal te kunnen verwezenlijken had een beroemd nieuws station 1010 WINS in New York de programmering aangepast met een zeer slimme en effectieve positioningsslogan: “You Give Us twenty two minutes, and we’ll give you the world”.

Die “the world” info hadden ze ook makkelijk in een kwartier kunnen presenteren maar het werd inclusief verkeersinfo zeer bewust twenty two minuttes. Hoe je het ook bekijkt, twenty two minutes, passen niet in één blok van een kwartier. Dus wist je zeker dat men ook in het tweede blok van een kwartier minsten 5 minuten luisterde en zo telde ook dat tweede kwartier voor de extra minuten.
De aller belangrijkste nieuwsberichten werden ook nog eens op de grens geplaatst, waar het ene kwartier in het volgende kwartier overging, terwijl er op slimme wijze -daar waar het effectief was- flits teasers voorbij kwamen. En heel vaak vroeg de teaser ook nog eens om aandacht voor een belangrijke nieuwe melding in het volgende nieuws bulletin, zodat veel luisteraars in totaal twee maal twee-en-twintig minuten nieuws beluisterden….. dat was dan bingo met nog eens extra luisterminuten voor het marktaandeel. Met deze doordachte manier van handelen kreeg het station van de luisteraar duidelijk twee maal en soms wel drie maal meer luistertijd in de schoot geworpen. En dit was geen uitzondering omdat men ook zelfs bij een gesproken woord zender weet dat de luisteraars van nu, zelden continu geconcentreerd radio kunnen luisteren. Zelfs hier bleek dat radio bijna altijd -tijdens het opstaan, ontbijt, autorijden etc.- een secondair medium was geworden en nog steeds is.
De NAB organiseerde een paar jaar achter elkaar ook in verschillende steden een exclusief radiocongres en daar was altijd wel een bezoek aan een paar radiostations bij gepland. Eén bezoek aan een oldie-station in Atlanta zal ik nooit vergeten. Ik kwam daar in gesprek met de programdirector die voor zijn station, Selector -een gecomputeriseerde muzieksamensteller- gebruikte. Ik vroeg hem waarom ze niet meer dan 316 oldies op hun wekelijkse speellijst hadden staan. Zijn antwoord was kort en bondig; They are all Gold sir. Met andere woorden, als je de beste titels voor je doelgroep draait, kan het gewoon niet beter.
En hij vroeg mij ook nog, of ik een titel die mij persoonlijk uitermate beviel maar één keer draaide en daarna terug in het rek zette. Daar heeft een ieder hetzelfde antwoord op, denk ik.
Daarnaast werd het me destijds tijdens mijn bezoeken aan de NAB meer dan duidelijk dat Selector het enige computerprogramma was, waarmee je loep zuiver op talloze manieren de muziek samenstelling kon controleren, berekenen en perfect aansturen zonder dat het systeem op tilt sloeg. En dat kon je niet van ieder systeem zeggen.
Er waren namelijk altijd wel radiostations in America en in Europa, die de rendom volgorde van de titels met de computer net als in een ouderwetse grabbelton samenstelden. Men blokkeerde dan nog wel het artiesten en het titel replay risico, maar dat was het dan. Het excuus was druk-druk-druk…mijn antwoord; …dom-dom-dom.
Het waren dan ook meestal de radiostations waarvan de meeste secundaire luisteraars over stapten naar onze klanten.
Vooral de luisterbehoefte en dus ook het luistergedrag van de luisteraars in de USA is om verschillende redenen totaal anders dan in Europa. Dat is ook om nog een reden begrijpelijk, want in de grootste steden zoals bijvoorbeeld Los Angeles of New York “vechten” soms wel 70 radiostations om de gunst van de luisteraars. Met een marktaandeel van 6% kon daar soms een station zomaar de absolute nummer 1 in de markt worden. Daar moest je als bobo dan wel flink voor ploeteren, zeer creatief zijn en vooral degelijk van de hoed en de rand weten. Op het “platte Land” waren er veel meer luisteraars trouw aan hun station, omdat er deels andere disciplines golden. Na een flink aantal conferences in het gokparadijs Las Vegas, kon ik dat wat men met de sessies te vertellen had en dat wat in de verschillende boeken stond ook beter relativeren.
Is Hilversum, een andere wereld?
De doelgroepen die de zee zenders en masse bereikten waren vaak verschillend t.o.v. die van Hilversum. De Hilversumse programma’s moesten vroeger overwegend informatief van opzet zijn. Muziekprogramma’s waren -behalve livemuziek, Jazz en klassiek- bij de publieke omroepen lange tijd van minder belang. Men liep toen -trouwens terecht- wel steeds meer om een klassieke zender te roepen.
De publieke radio was -en is- niet afhankelijk van de luisteraars maar van de politiek.
Dat kan ook beter zo blijven. Ondanks dat men dan toch het risico loopt boven de luisteraars, in plaats van naast de luisteraars te staan.
En soms hmmm…. had men bij sommige omroepen zelfs na ruim 7 jaar Hilversum 3 nog steeds niet bemerkt, dat de luisterbehoefte van de radioluisteraar na de introductie van Televisie volledig was veranderd. Het communiceren en het indelen van de muziek op de radio moest volgens mij helemaal anders. Ik vond terwijl ik nog bij de NOS werkte, dat het eindelijk eens tijd werd om in dagdelen, luistertijd, doelgroepen en interessegroepen te gaan denken. Ik kon die voor dat moment sterk overdreven theoretische radio-tik gelukkig nog niet met anderen delen. Het was mijn stille visie met veel vraagtekens op zaken, die ik toen nog niet kon onderbouwen.
Later, heb ik me wel tijdens een congres met EBU collega’s over de nieuwe luisterbehoefte van de luisteraars en het medium muziekradio uitgelaten.
Ik bleek eenzaam de enige in het panel te zijn die voor de verandering van het luistergedrag aandacht vroeg. Die aandacht kreeg ik wel. Alhoewel een aantal toehoorders het heeeeeeel interessant vonden, konden toch veel deelnemers niets met dat wat ik vertelde.
Bij een paar toehoorders was ik destijds soms amper in staat geloofwaardig over te brengen, dat televisie maar op één dagdeel sterk was en de rest van de dag, voor bijvoorbeeld muziekradio braak lag. Men begreep het niet en terecht. Ik had als beginnend annalist, blind een verkeerde conclusie getrokken. Er was t.o.v. TV niets dat voor muziekradio braak lag.
Wat ik over het hoofd had gezien, was dat men destijds in Duitsland veel meer TV zendtijd ter beschikking had, dan in ons land. Het was een verassende blunder, maar al doende leert men.
Radio en Televisie zijn dus twee verschillende partijen met een eigen entiteit, die soms ten opzichte van elkaar competitief kunnen zijn.
Ik was gewoon even in mijn enthousiasme vergeten te vertellen dat televisie haar kijkers altijd om alle aandacht vraagt en je tegenwoordig heel vaak radio kunt luisteren terwijl je met andere dingen bezig bent. En dat bewijzen we onszelf nog steeds iedere dag.
Een schrale troost was trouwens destijds als reactie op mijn essay, de uitnodiging om -doe maar duur- per vliegtuig naar Stuttgart te komen voor een interne sessie met een kleine groep van 16 SWR medewerkers. Het was de eerste keer dat ik bij een Duitse omroep iets over mijn waarnemingen van het nieuwe luistergedrag mocht vertellen. Ze vroegen me letterlijk het hemd van mijn lijf. Ondanks dat had ik meestal toch een fatsoenlijk antwoord in petto. Ik ging echter wel met meer vragen naar huis, dan verwacht. Zo werd radio nog meer mijn ding en voor dit soort sessies bleef ik tot 2015, bij een aantal radiostations beschikbaar.
De TROS werd A-omroep
Na de prachtige jaren bij de NOS, deed de TROS mij in september 1974 een aanbod, dat ik moeilijk kon weigeren. Veertien jaar lang mocht ik met Ferry Maat, Tom Mulder en Hugo van Gelderen de successen van een hecht Tros team delen.

Met de Tros Donderdag kregen wij, maar ook Wim van Putten en later Cas van Iersel en Erik de Zwart de kans om samen een dag lang muziekradio te produceren, zoals wij dachten dat het zou moeten zijn.
Toen de Tros in oktober 1974 op Hilversum 3 als nieuwe A-omroep on air ging, was de eerste verassing voor de luisteraars de Veronica Tip Parade en de Top40. Dat was muziekradio met Ferry Maat, zoals het op Hilversum 3 moest klinken.
De overweldigende reacties van de luisteraars werden al snel met hoge luistercijfers bevestigd. Toen Veronica in mei 1976 zendtijd kreeg wilde men natuurlijk de hitlijsten weer zelf gaan uitzenden, dus moest er bij de Tros naar een oplossing worden gezocht. Hugo van Gelderen ging op zoek naar een vervangende “Wereldhitparade”, zoals hij dat noemde. Het werd uiteindelijk de Europarade, een passend muzikaal antwoord op dat wat politiek gezien zich vooral in Brussel, de gewenste hoofdstad van Europa afspeelde.
Voordat de Europarade on air ging, waren de voorbereidingen enorm en werd er met aandacht voor detail aan gewerkt, want zonder aandacht voor detail is er in radioland weinig succes te behalen. De taken werden verdeeld. Zo ging Hugo van Gelderen als chef overal in Europa bij een aantal radio stations koffie (?) drinken, om een toekomstige samenwerking te stimuleren. Ferry werkte aan zijn presentatie en de vormgeving van het programma en ik werkte aan de logistiek en samenstelling van een Europese hitlijst, waarin de belangrijkste hits uit de deelnemende landen alle noodzakelijke aandacht moesten krijgen. Dit alles in een tijd waar “de FAX” nog geen bestaand product was en internet een moeilijk woord. Alle communicatie ging toen nog steeds per oude getrouwe telex.
We waren ons binnen het team er terdege van bewust, dat een internationaal muziekpakket niet breed genoeg zou zijn voor onze luisteraars, dus koos chef Hugo er voor, om als eerste publieke omroep de volledige Nederlandse muziekscene een passend radiopodium te bieden.
Zo maakte de “Polder Popparade” het totaal nieuwe programma concept compleet en mocht ik dat produceren en presenteren. We kregen het allemaal niet cadeau, je moest om de luisteraars te bereiken niet alleen een goed product neerzetten, maar vooral met respect voor de luisteraar, doelgroep georiënteerd presenteren. Dat betekende, dat in de loop der tijd mijn presentaties van de Europarade soms totaal anders waren dan die van de Nederlandstalige top 10. Met de Europarade richtten we ons vooral op een jongere doelgroep, maar wel met daarnaast een muziekpatroon voor bredere smaakgroepen. Hetzelfde gold voor de Polderpop, terwijl de Nederlandstalige top 10 meer een wat oudere doelgroep aansprak onder het motto; doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Het kwam ook zeer regelmatig voor, dat we binnen in de studio onze persoonlijke muzieksmaak aan de kapstok hadden laten hangen. Toen we in mei 1976 met de nieuwe programma’s van start gingen, kwamen uit bepaalde hoeken laatdunkende opmerkingen op de Nederlandstalige muziek, die voorheen maar zeer zelden op de publieke omroep te horen was, maar nu wel regelmatig in de Polderpopparade de nodige aandacht kreeg. Wij vonden toen dat de tijd rijp was voor een muziekmix, die op een breed muziekformat afgestemd moest zijn en niet op de persoonlijke muzieksmaak van de programmamaker. Wij produceerden onze programma’s voor de luisteraars en niet voor onze concullega’s of andere critici die waren vergeten, dat de luisteraar zelf wel bepaald wat hij/zij graag hoort en laten we eerlijk zijn, over smaak viel ook toen niet te twisten.
Een goede balans in de mix van het muziekformat en de professionele aanpak van ons team, bracht de Tros donderdag in een uitzonderlijke positie. De nieuwe programmering werd een daverend succes. Het fenomeen “TROS Donderdag” had 14 jaar lang de allerhoogste luistercijfers die men ooit bij Hilversum 3 en Radio 3 scoorde. We hadden uitzonderlijk veel luisteraars meer dan de omroepen die op andere dagen uitzonden en waren destijds onbetwist nummer één in radioland! Veel luisteraars van toen zijn de jingles en de slogan “TROS donderdag, de beste dag”, het spel “50 POP….”, of programma’s als: ”Nachtwacht”, ”De Polderpopparade”, “De Europarade” en de “Soul Show” nog niet vergeten.

Trouwens, de Europarade was als programma in 1977 volgens het officiële KLO met 3.368.000 luisteraars het op één na best beluisterde radio programma van de afgelopen eeuw en het best beluisterde radioprogramma, dat de Tros ooit uitzond. De Europarade kreeg bij een aantal radiostations in Europa alle aandacht en wereldweit via de wereldomroep. Zo bestede het Engelse televisieprogramma Top Of The Pops ook regelmatig aandacht aan bepaalde titels uit onze lijsten en het populairste Engelse industrieblad Music Week publiceerde de Europarade wekelijks. Verschillende artiesten zoals bijvoorbeeld Gazebo scoorden dankzij de Europarade hoge posities in de Britse hitlijsten. De Berlijnse Nena stond in 1984 met 99 Red Balloons zelfs een aantal weken op nummer 1 in Engeland.
Een prachtige bijkomstigheid was de “Services To European Music Award” die Hugo en ik in 1984 tijdens de Midem in Cannes, van Rodney Burbeck namens Music Week overhandigd kregen.
Niet alleen de luisteraars, maar ook de Nederlandse artiesten droegen de Tros een warm hart toe, omdat ze uiteindelijk het podium kregen dat ze gewenst hadden. Als bijzondere bijwerking bombardeerden diezelfde artiesten mij tot meest bezongen deejay van Nederland.
Naast mijn activiteiten bij de Tros, werkte ik ook voor verschillende buitenlandse radiostations. Zo leverde ik bijdragen aan de BBC en RTÉ Ierland, verzorgde ik de Euro Hit 40 voor het Engelse TV programma TOP OF THE POPS, adviseerde ik de Duitse tak van Radio Monte Carlo, produceerde de Europarade voor de Saarländische Rundfunk, de Wereldomroep maar ook voor Rias Berlin en een paar Engelse radiostations, maakte wekelijks een programma dat in Australië werd uitgezonden en was zelfs langs de hele Spaanse kust, samen met Ron Brandsteder in het programma “Radio Club Hollandes” duidelijk aanwezig. Daarnaast presenteerde ik in het Duits op Rias Berlin ook de Billboard top10.
Omdat ik ooit tijdens de NAB in Las Vegas de samensteller van alle Billboard Hitlijsten had gesproken, werd ik de enige in Europa, die bij alle lijsten van het Amerikaanse blad Billboard direct kon “inloggen”. En aangezien de samenstelling van de lijsten in Los Angeles meer dan een dikke week voor publicatie plaats vond, hadden we de overzichten dus op de dag van samenstelling in huis. Zo kon ik de Billboard top 10 op Rias Berlin en de Tros vooraf produceren en dus zeer actueel uitzenden. Daarnaast kon ik voortijdig lijsten doorspelen aan een paar TV programma’s die daar gretig gebruik van maakten en kon Ferry de nieuwkomers uit de Billboard soul- en dance-lijsten maar ook de 15 inch platen in de USA op tijd bestellen. De bestelde titels werden per koerier altijd razend snel bezorgd en die hadden we dan reeds in huis, voordat de Billboard op de mat lag. In de soulshow van Ferry hoorde men regelmatig platen die nog nergens te koop waren. Dat exclusieve aanbod werd door de luisteraars zeer gewaardeerd. De Soulshow was niet zomaar even het best beluisterde avondprogramma van Nederland.
Omdat ik heel graag de uitdaging van een nieuwe carrière als consultant wilde aangaan, nam ik begin 1986 ontslag bij de Tros. Men wilde echter graag dat ik mijn activiteiten stap voor stap zou afbouwen, dus was mijn afscheidsfeestje pas op 30 september 1988 in een met Nederlandse artiesten volgepakte Tros Kantine.
In 1985 werd je passie wel erg tijdrovend?
Ik werkte nog bij de Tros toen ik in Duitsland tegen een nieuwe uitdaging aanliep, die al mijn vrije tijd opslorpte. Het eerste Duitse radiostation dat om mijn medewerking vroeg was RSH uit Sleeswijk-Holstein, eigendom van o.a. het Springer concern en een paar belangrijke lokale uitgevers. Het werd een samenwerking die maar één doel voor ogen had. Het introduceren van muziekradio met hart voor de regio.

Ik kon de visie die ik van radio had samen met de programma directie volledig bij RSH toepassen. Radio Schleswig Holstein was een beginnend commercieel radiostation met een groot zendgebied in het noorden van Duitsland, waarvan de studio’s in de Duitse steden Kiel en Hamburg stonden. De programmadirecteur Hermann Stümpert kende ik van de publieke omroep waar hij voorheen werkte en van een congres waar ik over de toekomst van radio sprak. Hij belde mij in 1985 om zijn hart te luchten.
Binnen de Duitse publieke omroep deelde men destijds met iedereen de mening dat je beter geen overstap naar “privat radio” kon maken. In radio kringen waren namelijk de resultaten van een paar radiostations die een slechte start hadden gemaakt bekend. Hermann -wij duzten- was totaal in paniek omdat ze geen enkele reactie van ervaren programmamakers op verschillende advertenties kregen en hij moest volgens plan binnen een jaar on air zijn. Dus zat ik het volgende weekend in Kiel om samen met hem naar een oplossing te zoeken. Ik vertelde hem over het debacle van de BBC en het succes van Radio Caroline. Het verhaal van de veranderde luisterbehoefte kende hij reeds. Het feit dat men bij het bestellen van de techniek er vanuit was gegaan dat bij iedere uitzending een technicus de techniek moest bedienen, vond ik een overbodig besluit. Maar men was dat bij de publieke omroep nu eenmaal gewend, dus dacht men dat het ook bij de commerciële omroep zou passen. Voor mij was dat een heet hangijzer.
Toen Herman bij ons in Beusichem op bezoek was, liet ik hem naar een radiostation met de naam SRC luisteren en hij vond dat “super” klinken. Ik vertelde hem dat hetgeen hij hoorde een piratenzender was zoals we er zoveel in ons land kenden en nam hem mee naar Stad Radio Culemborg afgekort SRC. Het radiostation was in een krakkemikkig schuurtje vlakbij een spoorlijn gehuisvest, de techniek bestond uit gewone privé platenspelers en een paar eenvoudige cassette decks. De presentatoren -“deejays”- waren scholieren van 12 tot 16 jaar oud. Hij was stomverbaasd over dat wat hij mocht aanschouwen. Toen wist hij dat RSH een enorme kans van slagen had en liet de techniek voor het presentatie team aanpassen. De presentatoren en toekomstige redacteuren moesten naast presenteren dus ook leren “schuiven”. Er werden nieuwe advertenties gemaakt, waarin men om medewerkers vroeg die met hun specialisme ook voor radio iets zouden kunnen betekenen. Het gevolg was dat Hermann, zijn assistent Jurgen Köster en ik op een weekend bijna 500 cassettes mochten afluisteren.
De toekomstige zender beschikte wel over voldoende ruimte voor kantoor en studio’s, maar het waren voorlopig lege ruimten.
Het eerste dat we organiseerden was een drive in show installatie die we in een ruimte plaatsten om de komende 30 talenten onder de loep te kunnen nemen. Uiteindelijk kregen we zo een klein team van zo’n 50 getalenteerde medewerkers te samen, waarvan er twee ooit bij de publieke omroepen hadden gewerkt en de rest amper wist wat een mengpaneel was. De kandidaten moesten redactioneel leren werken, interview techniek voor radio worden bijgebracht, zelf het mengpaneel leren bedienen, leren te presenteren etc. Het probleem was dat RSH nog geen studio’s had terwijl de tijd drong.
De enige van ons drie die een eigen studio had was ik.
We woonden toen in Beusichem en hadden een paar gewelven-kelders onder ons huis, waar ik mijn studio in had gebouwd en er was nog wat ruimte over voor vier kleine oefenstudio’s.

Die oefenstudio’s werden bepalend voor een stukje toekomst van RSH, want week na week kwam er een nieuwe groep van vier uit Kiel naar Beusichem. Ik vertelde ze over de nieuwe luisterbehoefte en het luistergedrag van de luisteraars en nog uitvoeriger over hoe het klankbeeld van muziekradio zou kunnen klinken. Iedere avond kreeg men van mij opdrachten, die de volgende avond werden besproken. Ik werkte toen nog bij de Tros en kon de “Keller-Kinder” in het weekend en in de avonduren prima begeleiden. De Duitse pers begon beetje bij beetje over onze bijzondere aanpak te schrijven. We kregen zelfs de journalisten van Der Spiegel in Beusichem op bezoek. Een paar maanden voor zenderstart werden de titels van het muziekformat op 1400 cartridges opgenomen, de jingles geproduceerd en veelzeggende “Lieber NDR” posters gedrukt etc. RSH ging op 1 juli 1986 on air. Zo lachend als men -zelfs on air- bij de NDR over RSH had gesproken, zo stil werd het ineens toen bleek dat RSH binnen 4 weken meer luisteraars bleek aan te spreken dan de NDR. Bij de publieke omroep bracht dit RSH initiatief een enorme schok teweeg. Men begreep gewoon niet hoe dat mogelijk was, maar wij wel. Ik had namelijk in 1985 een kleine maar alles zeggende, analyse van de prehistorische werkwijze van de NDR programmamakers gemaakt. Er gebeurde iets dat men niet had verwacht; Het nieuwe RSH behaalde namelijk binnen een paar maanden on air in z’n eentje zelfs een marktaandeel dat op afwisselende plaatsen tussen de 28% en bijna 38 % lag. In de tijd daarvoor werd dit percentage amper door alle gezamenlijke NDR radio zenders gehaald. De reclame inkomsten van de publieke omroep liepen dan ook drastisch terug en RSH maakte binnen iets meer dan een half jaar enige miljoenen D-Mark winst. RSH was het eerste succesvolle commerciële radiostation in Duitsland dat dankzij een enorme succesvolle start, gesprek van de dag werd. Dit resultaat ging als een lopend vuurtje door Europa, met als gevolg, wachtlijsten bij Ad Roland Media Services en een toekomstverwachting van bijna 30 jaar als consultant. Ik werd inmiddels steeds vaker op nationale en internationale congressen uitgenodigd om als gastspreker of panellid iets over radio te vertellen. Met een volle agenda en een groeiend aantal medewerkers werd het kantoor in Beusichem te klein. Na lang zoeken verhuisden we in 1993 naar een nieuw pand in Hilversum met één grote studio en zes studio’s voor de cursisten, overnachtingsfaciliteiten, een CD muziekarchief van bijna een 600.000 titels en voldoende kantoorruimte voor de administratie, de techniek en de research.

Waarom is het luistergedrag zo belangrijk?
Omdat het luistergedrag van de luisteraar en zeker nu, allesbepalend is voor alle medewerkers van een radiostation. Talk/News en Muziekradio zijn de twee belangrijkste basisformats, die inmiddels in legio variaties te beluisteren zijn.
Sommige omroepmedewerkers denken dat het resultaat van het luistergedrag de luistercijfers c.q. het marktaandeel zijn. Dat klopt maar er is meer dan dat alleen.
Het marktaandeel van een radiostation is van levensbelang maar bijvoorbeeld de leeftijdsgroepen die men met het programma bereikt, zijn ook ontzettend belangrijk en die verlangen altijd veel aandacht. Ze zijn in zekere zin een meebepalende factor voor de omzet van het radiostation en geven ook weer hoe op dit moment de toekomst van radio er uit gaat zien.
Een zender waarbij de meeste luisteraars jonger dan 50 of jonger dan 54 jaar zijn, krijgt namelijk per reclamespot het meeste betaald. De stations die hoofdzakelijk de oudere doelgroepen van boven de 50 aanspreken krijgen minder voor een reclamespot betaald, omdat de TV-reclame deze oudere doelgroepen reeds volledig bereikt en afdekt.
Terug bij het type luistergedrag waar ik altijd de meeste aandacht in mijn proposities voor vroeg en waar de radio bobo’s ook alles van wilden weten.
Er werd door ons onderzocht hoe de luisteraars op bepaalde radioprogramma’s of programma onderdelen reageerden. We wilden graag van de luisteraar weten wat bij het luisteren naar een radiostation de omschakelfactoren, uitschakelfactoren en inschakelfactoren waren.
Wanneer irriteert men zich aan iets in het radioprogramma en zapt men daarna eventueel verder? Of wat doet de luisteraar wanneer men zijn of haar favoriete muziektitel op de radio hoort. Waren bepaalde titels per persoon c.q, groep te clusteren? Hoe maakte men gebruik van teasers en werden die dan ook effectief ingezet?
Op basis van welke criteria moesten we het muziek format aansturen. Hoe zal de luisteraar met een bepaald format omgaan als het nieuw op de radiomarkt komt. Welke primaire luisteraars kan een station bij een nieuwe start verwachten en welke secundaire luisteraars van een ander station kan men eventueel als nieuwe luisteraar begroeten. Uiteindelijk konden we de sterke en zwakke punten van de stations in de markt analyseren en met alle verkregen informatie een toekomst-propositie samenstellen.
Alle informatie werd via onderzoek verzameld, daarna geanalyseerd en gecorreleerd.
Om het antwoord op al die vragen te kunnen analyseren, paste het resultaat van een onderzoek amper op 150 vellen papier. Na de analyse moest het programma format plus het muziekformat worden samengesteld en dat was nog maar het begin van onze activiteiten voor het toekomstige radiostation.
Vroeger programmeerde men veel meer voor luisteraars met een actief luistergedrag inclusief passieve intervallen. Passieve intervallen waren dan de momenten waarbij de aandacht van de luisteraar naar iets ging dat niets te maken had met de uitzending. De telefoon ging of een deur knalde dicht etc. Omgekeerd zou men bij een passief luistergedrag de actieve intervallen “Ear Catchers” kunnen noemen. Met die Ear Catchers kreeg je de exclusieve aandacht van de luisteraar terwijl die met andere dingen bezig was. Een positief Nederlands woord hiervoor noemde ik “zittenblijvers”. Je zit in de auto en je hoort als luisteraar iets op de radio dat je nieuwsgierigheid zo prikkelt dat je het niet wilt missen, je blijft luisteren en blijft dus zitten om te luisteren. Zo zocht ieder radiostation zittenblijvers en dat op zich, is een thema apart, zeg maar een vak apart. Wij onderzochten dus ook het fenomeen zittenblijver, want meten is weten. Dat was een belangrijk element van ons succes.
De vroege ochtend werd na de transitie naar de nieuwe luisterbehoefte in eerste instantie voor de meeste radiostations de nieuwe superprime-time en bij veel stations werden al snel de drive time ’s morgens en eind van de middag als prime time gezien. ‘s Morgens vindt je sowieso op meer momenten even kort een aandachtig luisterend oor, dan op een ander dagdeel.
Dat brachten we allemaal in beeld. De basis was natuurlijk altijd het totale programmaformat en de uitvoering daarvan. Ik probeerde aan alles wat maar enigszins van belang was te denken, ontwikkelde samen met de medewerkers van het radiostation promotieacties, werkte samen aan de positionering van het station, bedacht en besprak slogans, begeleide de reclameafdeling en gaf de programmamakers uitvoerig uitleg over de inhoud van onze propositie. Daarnaast probeerde ik altijd het talent van de on air crew te stimuleren.
Iedere propositie voor de radiostations bestond uit allemaal belangrijke programma- en marketing-elementen, waarmee we -niet alleen in Duitsland- veel commerciële radiostations hebben mogen opbouwen of met een goede doorstart konden helpen.
In Nederland, Duitsland, België en Zweden waren er naast de commerciële radiostations, ook de publieke omroepen die gebruik maakten van onze diensten.

Mislukte er nooit iets?
Nee, niet in die zin, een radiostation met een marktaandeel op doorsnee niveau was een absolute uitzondering. Vrijwel alle nieuwe stations en een aantal herstarters die we ooit mochten begeleiden, waren na zenderstart binnen een paar maanden op hun top positie. De regionale stations die we in Duitsland als klant hadden, zou men in een gelijke of iets hogere gradatie dan Q-Music of 538 kunnen plaatsten. In NRW -16 miljoen inwoners- was radio NRW het mantel programma voor alle lokale stations, een succesvolle klant van ons. Een lokaal radiostation als Alster Radio stond dan weliswaar niet op nummer één maar wel op een tweede plaats in Hamburg.
Met de grote commerciële radiostations is het in Duitsland goed zaken doen, het is dan ook niet verwonderlijk dat grote jongens als Bertelsmann, Springer, Burda en RTL niet alleen in Duitsland de scepter zwaaien. Ons klantenbestand groeide uit met radiostations uit landen als Spanje, Scandinavië, Tsjechië, Monaco, Engeland, Duitsland, Oostenrijk, België en Nederland.
De Oostbloklanden?
Commerciële radio was daar, nadat de grenzen open gingen, nieuw. In Tsjechië hebben we twee radiostations helpen opzetten maar het was tot-daar-en-niet-verder. Tsjechië was toch nog wel even iets anders dan de landen om ons heen. Daar kwam nog bij dat ik de taal van de programmamakers niet machtig was en zij amper Engels of Duits spraken. Ik kon ook geen onderzoek doen en ze eigenlijk alleen maar met standaard knowhow bedienen, maar echt begeleiden was een vrijwel onmogelijke zaak. Omdat de twee stations vroeg in een nieuwe radiomarkt met een fatsoenlijk muziekformat van start gingen, hadden ze een voorsprong op de anderen en werden ze toch marktleider. De uitdaging was een goede les voor me. Als het niet kan zoals het hoort met onderzoek en zo, moet je het laten.
Je deed wel radio in de voormalige DDR.
We hadden in ieder nieuw Bundesland één of soms twee regionale radiostations als klant en het was onze gewoonte om vooraf te onderzoeken welke programmastructuur voor een nieuw station het beste in een bepaalde regio zou passen.
Dat proces verliep gewoon volgens plan bij alle nieuwe stations, op één na. Bij één station was het een totaal ander verhaal, waarbij alles razend snel ging en het zich volledig anders ontwikkelde dan verwacht.
Dat bijvoorbeeld de Russen na de val van de muur zo snel mogelijk weg moesten uit Oost-Duitsland hadden we wel meegekregen, maar dat we daar zelfs een zendlicentie aan te danken hadden was ons niet opgevallen. Het ging om het station dat we bij de start Radio Brocken noemden.
Op een bepaald moment belde de minister President van Saksen Annhalt onze opdrachtgever Holzbrink met het verzoek, of we snel konden langs komen.
Eigenlijk wilde hij alleen maar weten, “Hoeveel tijd we nodig zouden hebben, om een radiostation in de lucht te brengen“. De frequentie was al bekend en de licentie zou binnen één week geregeld zijn.
Binnen twee weken na het gesprek waren we on-air. We begonnen de zogenaamde “proefuitzendingen” met een volledig op afstand bestuurbare automatisering die in een ruimte te Halle stond en via kabel naar de antenne ging, die op de berg Brocken stond. We hadden verschillende teksten door een voice-over laten inspreken en gingen daarmee on air onder het motto: “Sie hören die Test Sendungen von Radio Brocken,… bleiben Sie auf diesem Frequenz, wir informieren Sie weiter.” En daarna weer muziek.
Niemand kende een adres, noch een telefoonnummer van het station en niemand wist dat het programma, volledig vanuit Hilversum werd bestuurd.
Het was bijna drie maanden lang een mysterie, een soort geheime zender. Men wist dat de zender Radio Brocken heette en meer niet. Je kon het radiostation van Berlijn tot aan de Nederlandse grens op één en dezelfde frequentie ontvangen. De antenne stond namelijk boven op de hoogste berg -de Brocken- van midden Duitsland en we beschikten over een zeer sterke zender,… beter kon het niet. Tijdens die proef uitzendingen konden wij op zoek gaan naar de snelste leverancier van niet al te dure studiotechniek en die lieten we dan ook door de firma Dateq installeren. Daarna konden we opzoek naar personeel gaan.
Later hoorde ik pas waarom dat allemaal zo ongelofelijk snel geregeld moest worden. We kregen die licentie zo snel omdat er kennelijk een afspraak bestond tussen Rusland en Duitsland, dat het Russische leger, altijd onmiddellijk plaats zou maken voor de verdere economische ontwikkelingen van “Die neue Bundesländer”. Omdat de antennes en de zenders van Radio Brocken op de berg Brocken stonden, vond de politiek een argument om het Russische leger en consorten op de berg Brocken te vragen zo snel mogelijk te vertrekken. Dat argument was misschien niet het enige en ook wel wat ver gezocht -dacht ik- maar het verzoek was niet geheel zonder reden. Op de hoogste berg van Duitsland stond namelijk het grootste Russische spionage- en afluister-centrum, dat Europa kende. Pas een paar jaar later vertelde men mij wat de reden van die snelle actie was. Er werd dus een politieke actie ondernomen, zonder dat we er iets van meekregen.
Je onderzocht ook veel.
Ik deed reeds in 1985 uitvoerig onderzoek naar de belangrijkste inschakelfactoren van de luisteraar. Het resultaat naast andere nuttige informatie was, dat toen reeds muziek met bijna 75% de reden was om naar de radio te gaan luisteren.
Het bleek ook steeds uit de vragen van de luisteraars die vooral over muziek gingen, maar ook uit de luistercijfers van muziekradio.
In andere onderzoeken die veel later in 1998, 2003 en begin 2007 plaatsvonden, bleek steeds na een aantal correlaties van verschillende gegevens, dat men in radioland aan een interactieve programma opzet moest gaan denken om de toekomst van muziekradio zeker te stellen. Dat was in een tijd waarin er lange jaren nog geen spotify bestond. Dit gegeven had ik vanaf de eeuwwisseling in al mijn essays verwerkt en ik vroeg er ook in publicaties en tijdens congressen uitdrukkelijk aandacht voor, maar het mocht tot heden niet baten. Inmiddels bestaat Spotify en is de jongere generatie daar heel erg blij mee. In een ander onderzoek vond de luisteraar, dat er weinig verschil was tussen het luisteren via de FM en het luisteren via DAB. Het was destijds zelfs in Duitsland een aardige opgave om voldoende DAB luisteraars te vinden, dat lukte niet zoals gewenst, dus was deze uitkomst niet meer dan een indicatie waard. Maar wij legden dat wel allemaal vast.
Het verhaal van Radio Utrecht gaat over een oude regelgeving die absoluut niet meer bij radio paste, omdat de luisterbehoefte -sinds de opkomst van TV- om een totaal andere aanpak vroeg.
Radio Utrecht kwam eind vorige eeuw bij ons omdat men vond, dat ze met 4.6 % marktaandeel te weinig luisteraars hadden maar ook te weinig reclame inkomsten. Daarnaast was de gemiddelde leeftijd van de luisteraars ouder dan 50 jaar. We onderzochten en analyseerden zowel de redactie, de positionering, het programmaformat en het muziekformat. Toen we dit allemaal in beeld hadden gebracht, liet de directie weten dat ze graag onder een andere naam wilden doorgaan. Het werd Radio M.
Verder deden we in Hilversum trainingen met de redactie over de bijdragen die men uitzond, omdat alles on air te langdradig was en veel informatie dubbeldik werd verteld.
We werkten samen met de redactie aan een nieuwe opzet van het programmaformat. De redactie was in het begin bij voorbaat kritisch en met een aardige dosis aan vooringenomenheid volgde men het verloop van de verdere ontwikkelingen. Men wist ook niet wat men verwachten kon. Na de verschillende sessies die we samen in Hilversum hadden, was men zeer positief over de nieuwe programma opzet en ging men bij de herstart enthousiast aan de slag met korte strakke informatieblokken en een uitgekiend muziekformat. Het resultaat was, dat Radio M binnen 2 maanden een marktaandeel van 10,2% behaalde. Dat resultaat ging als een lopend vuurtje bij de regio omroepen rond. Een leuk detail is, dat één van de cursisten van Radio M, nu bobo bij BNR is. Er was echter een probleem in de regelgeving -in dit geval- van de regionale radiostations, die roet in het eten strooide. Een regionale omroep had destijds de verplichting, dat ongeveer 50% van de totale uitzending gesproken woord moest zijn. Dat wist een jaloerse programma chef van een andere regionale omroep ook en hij diende een klacht in bij het commissariaat van de Media, dat op haar beurt Radio M op het matje riep en de directie van Radio M liet weten, dat men zich aan die regels had te houden, punt uit. Met het informatief strakke info concept kon Radio M zich aan een dergelijke belachelijke verplichting jammer genoeg niet houden. Dus terug naar af dan maar.
Het resultaat was frustratie bij de redactie en binnen één maand viel het marktaandeel van Radio M terug naar 5,1%. Dit alles dankzij de bureaucratische opstelling destijds van het commissariaat van de media. Jaren later verdween de verplichting alsnog in de prullenbak. De publieke lokale omroepen hadden zich ook aan een vergelijkbare regelgeving te houden, tot die door het commissariaat enigszins werd bijgesteld. Maar ook voor de streekomroepen bestaat er nu voor de radio nog steeds een niet passende regelgeving. Onlangs heeft het commissariaat opnieuw met onderzoek vastgesteld, dat het grootste deel van de jongeren steeds minder naar de radio luistert. Dat worden nog spannende tijden voor de streekomroepen. Ze kunnen zich allicht aan de NPO zenders spiegelen, die de positieve hitparade gekte met nog meer succes dan ooit, van de commerciële stations overnamen.
Voor mij was -in het begin van mijn loopbaan- het veranderde luistergedrag, na de ervaringen met de zee zenders wel erg belangrijk. Ik wilde er later dan ook alles over weten en liet al het mogelijke onderzoeken. In het begin liet ik het veldwerk (het bel-werk dus) door erkende bureaus uitvoeren, maar toen de onderzoeken complexer werden, bleek dat die bureaus, dat wat ik wilde onderzoeken en vooral op de manier zoals ik me dat voorstelde, niet konden handelen.
Ik zal nooit vergeten dat we bij een gerenommeerd bureau als Intomart muziektitels wilden laten testen. Het was de eerste keer dat intomart zo’n opdracht van ons kreeg, maar men had er geen faciliteiten voor, dus heb ik maar 15 CD-spelers gekocht en speciale telefoon aansluitingen laten solderen, die dan bij de callcenter medewerkers moesten worden aangesloten. Men had wel computers maar het was niet mogelijk de computers intern aan opnamen te koppelen, zodat ze volgens een door mij bedachte methode foutloos zouden moeten kunnen functioneren. De fragmenten die men moest onderzoeken stonden dus op CD. en het onderzoek leverde voor die tijd wel interessante gegevens op maar ook foute informatie, omdat soms op een verkeerde knop werd gedrukt en daarmee een verkeerde reactie op een titel van de invullijst werd geplaatst. Dus vond ik al snel dat dit soort onderzoek volledig via een computer moest plaatsvinden en omdat geen organisatie dit kon, liet ik hiervoor een computerprogramma schrijven. In deze tijd lijkt dat allemaal heel normaal maar voor die tijd was het een redelijk revolutionair plan. Omdat de onderzoeken zeer specifiek waren en aan zeer strenge normen moesten voldoen, maar vooral omdat de bureaus die ik kende het technisch niet konden realiseren, heb ik toen besloten het veldwerk ook maar zelf te gaan doen. Zo was ik in no-time de gelukkige bezitter van The Audience Profile Company met callcenters in Nederland, Duitsland en Oostenrijk.

Met nieuwe techniek, liep alles op rolletjes?
De nieuwe techniek om dat wat voor onze klanten van belang was te onderzoeken, voldeed volledig aan onze wensen en functioneerde perfect. We deden echter zo nu en dan zaken met externe bedrijven en daarmee ontdekten we hoe de wereld om ons heen soms kon zijn. America was bijna altijd voor wat de media betreft haantje de voorste, zo ook in de research. Het waren meestal zeer serieuze bedrijven die verschillende soorten van onderzoek deden maar er waren in sommige gevallen ook Amerikaanse research bedrijven die vooral zelf er flink wat poen mee wilden verdienen. Sommige van die bedrijven hadden niets met radio van doen, maar wilden wel graag radiostations als klant. Zo bleek in een bepaald geval dat het niet altijd perse om het radiostation ging maar eerder om de omzet van het bedrijf dat een malafide onderzoeksproject uitvoerde.
Op een dag kregen we een aanbod van een Amerikaans bureau om voor een Duits radiostation 250 titels uit het muziekarchief bij 300 respondenten te laten testen. Die respondenten werden in een zaal gedropt en kregen met een sneltreinvaart 250 fragmenten van titels te horen en te beoordelen.
Na het onderzoek was de presentatie van de uitkomst zoals gewoonlijk zeer indrukwekkend, maar na een paar dagen kwamen we er bij toeval achter dat er iets van de complete opzet niet klopte.
Later bleek dit een onderzoek zonder wel overwogen onderbouwing te zijn en wel om poen mee te verdienen en blijkbaar niet om een station een dienst mee te bewijzen. Het toeval wilde namelijk dat de muziek-chef van het radiostation een fout had gemaakt door zonder het te bemerken twee keer hetzelfde muziekfragment aan het onderzoek toe te voegen. Eén versie kreeg rugnummer 16 en de tweede exact dezelfde versie van het fragment had rugnummer 211. Als resultaat bleek dagen later dat er ondanks dat beide fragmenten 100% hetzelfde waren, het ene fragment in het onderzoek als het ware het aller hoogste rapportcijfer kreeg en rugnummer 211 het aller laagste rapportcijfer. Dus als ik het even in cijfers mag uitdrukken kreeg hetzelfde fragment de ene keer een 10 en de andere keer een 0 als rapportcijfer. Wat moet je met zo een uitkomst,.. vuilnisbak dus. Dat was de eerste en laatste keer om op deze manier een muziek onderzoek door die aanbieder te laten uitvoeren.
Voor mij was dit voorval een goede reden om te onderzoeken hoeveel titels een respondent kon testen tot hij/zij er tureluurs van werd. Het resultaat bleek maximaal 32 titels te zijn. Zo groeiden we in het onderzoeken van verschillende onderzoeksmethodes die ons bedrijf later met succes kon uitvoeren. Er is dus wel degelijk een verschil tussen de ene onderzoeksmethode en de andere.
Het Nationaal Media Onderzoek -NMO- is trouwens in 2023 gestopt met het verzamelen van de ingevulde radiodagboekjes en overgestapt naar een digitale automatische NMO-RAM systematiek die iedere minuut van het luistergedrag vastlegt, zonder dat de respondent merkte dat er een registratie plaatsvond van zijn/haar luistergedrag. De NMO krijgt sinds 2023 haar gegevens van verschillende organisaties als SKO, NLO en de stichting Nationaal Onderzoek Multimedia, de NOM.
De opinie en marketing onderzoeken zijn er vooral om marktaandelen van radiostations vast te stellen en daar zijn de Esomar leden werkelijk heel erg goed in. Men heeft de onderzoeksmethodiek zo perfect getuned, dat ieder radio station een zo goed mogelijke positie in de markt kan behalen.
Esomar was destijds -en is nog steeds- een wereldwijde organisatie die de kwaliteit van onderzoeksmethodes controleerde en adviseerde. Wanneer men als onderzoeksinstituut daar aan voldeed kon men lid worden van de club. Ons uitvoerig opinie en perceptie onderzoek was jaren geleden toch een beetje andere koek dan het luister onderzoek van toen. Het in beeld brengen van Perceptie en heel specifiek luistergedrag waren onze specialiteit. Daarnaast waren we zeer kritisch op onze onderzoeksmethodes die we met enige regelmaat checkten. En we waren natuurlijk ook lid van Esomar.
Bij een onderzoek dat belangrijke informatie moest leveren om programma beslissingen aan te sturen, waren de kosten hoger omdat iedere bias in de vraagstelling moest worden vermeden. Daarom kon men toch beter de respondent vooral geen keus uit een aantal panklare antwoorden bieden, want een potentieel antwoord voorzeggen was bij ons niet toegestaan. Dat maakte het onderzoek wel ietsje duurder, maar de uitkomst wel veel beter geschikt om op basis van de resultaten programma en marketing beslissingen te nemen.
Wat was er zo bijzonder aan jouw onderzoeksmethode?
Het bijzondere aan die methode was dat alles wat we onderzochten met radio te doen had. Zoals ik reeds eerder vertelde lieten we o.a. fragmenten van radioprogramma’s en muziek aan de respondenten horen en legden de antwoorden op onze vragen vast om die later te kunnen correleren en te analyseren. Zo kon je o.a. redelijk precies doelgroepen in beeld brengen maar als je niet oppaste, konden er interpretatie verschillen bij de respondenten optreden. Wij zochten net zo lang tot we die risico’s konden uitsluiten. Daarnaast richtten we ons als voorwerk van een komend regulier onderzoek, in de door ons samengestelde focus groups regelmatig op “Top-off-mind” reacties. Het ging ook vaak om heel specifiek perceptie onderzoek, maar we onderzochten ook met akoestische fragmenten wat de mensen vonden van een bepaald programma, van een bepaalde titel, van bepaalde muziek, van het informatieve karakter van een station en de betekenis daarvan bij de luisteraar etc. We brachten exact in beeld wat de verschillende radiostations in een bepaalde omgeving voor de luisteraar betekenden en waarom dat de respondent het zo zag. We voerden zelfs perceptie onderzoek uit, waarbij de respondenten niet werd verteld naar welk antwoord we op zoek waren. In het verre verleden was het waarschijnlijk interessant om van klassieke muziek te houden want op één van onze mondeling gestelde vragen kregen we ooit een overdreven hoog -21%- percentage van respondenten die zeiden regelmatig naar klassieke muziek te luisteren. Waarschijnlijk vond men het interessant om van klassieke muziek te houden.
Een klassiek radiostation had ongeveer 2% marktaandeel, dus konden we niets met de uitkomst van 21%. Het werd tijd om hier voor een ander pad te kiezen. De respondent werd in een rustige? ruimte gevraagd de krant te lezen -we zouden er later vragen over stellen- terwijl er naast hem/haar een knoppendoosje stond waarmee men uit 6 verschillende soorten achtergrond muziek kon kiezen en er was geen UIT knop beschikbaar. Toen we het antwoord op onze vraag met een akoestische test kregen, was het antwoord -gekozen uit zes verschillende muziekstijlen- 4,2 % voor de klassieke muziek.
Op basis van al deze gegevens werden bedrijfsmatige beslissingen genomen, dus de antwoorden moesten een zo exact mogelijke weergave van de werkelijkheid zijn.
Eén van onze Nederlandse klanten was Sky Radio. Aanvankelijk stond Sky-radio op een tweede plaats in de radiomarkt en men wilde het muziekstation graag op de eerste plaats hebben. Na drie maanden onderzoek naar de inschakelfactoren en de door ons gemeten “irritatiewaarden” van bepaalde titels, werd het station nummer één.
Ik kwam op het idee om de burn-out factor m.a.w. irritatiewaarden bij de luisteraars te gaan meten, toen ik net bij de Tros weg was. Ik kwam toch nog regelmatig bij mijn oud collega’s een bakkie doen en op een dag klaagden de Tros telefonistes opvallend veel over de vele telefoontjes die ze kregen over het nummer Lambada van Caoma. De luisteraars wilden van de plaat die toen reeds 20 weken in de top 40 stond, weten wie het was en hoe het nummer heette. En bijna iedereen uit de radiobranche dacht toen net als wij “professionals”, dat de luisteraar die titel na 20 weken wel flink zat zou zijn. Het idee was dat we er dan ook maar beter minder aandacht aan zouden moeten besteden. Dus minder in het programma af te spelen.
Toen we de titel bij de luisteraars onderzochten bleek dat we er vreselijk naast zaten. Genoemde titel had veel langer dan wij dachten absoluut geen burnout effect. Dat was dik buiten onze verwachting nog erger. Voor alle luisteraars van bijna elk radiostation bleek de single zelfs drie weken langer de allerhoogste inschakelfactor te zijn. Zo had ik alweer m’n lesje geleerd.
Later maakten Nederlandse stations als Radio 3, Noordzee, Veronica en Radio 538, ook van onze onderzoeksmethoden gebruik. Het opzetten van de methode was voor mij altijd de grootste uitdaging, maar het onderzoek op zich, dat zou nu -als men de juiste criteria zou toepassen- bijna ieder bureau technisch moeten kunnen uitvoeren. Het zijn echter wel de methodes die er toe doen. Ik kreeg op een bepaald moment het advies om het wat rustiger aan te doen en daarmee moest ik deze uitdaging als krijt van het bord wissen. Het onderzoeksbureau dat ik ooit begon, zorgde later voor een succesvolle toekomst van de nieuwe eigenaar. Die overigens bij mijn bedrijf als researchmanager begon. Daarnaast zat ik soms op één dag wel drie keer in een vliegtuig. Ook hier moest een beetje krijt van het bord worden gepoetst. Er was nog steeds genoeg werk aan de winkel, maar dan anders. Ons bedrijf deed de onderzoeken -behalve die voor Buma/Stemra en SENA- niet meer zelf, maar bestede bepaalde onderzoeken uit en maakten tot 2015 nog stapels analyses en proposities.
Je moet het programma aan je luisteraars “verkopen”?
Het programma “verkopen” aan de luisteraars noemt men in radioland positioneren. Men laat de luisteraar weten wat het radiostation voor hem/haar kan betekenen en wat men in de programma’s kan verwachten. Met andere woorden, “men zegt wat men doet en doet wat men zegt”. Men maakte in radioland ook soms fouten, zonder dat men het zelf bemerkte, maar laat ik eerst een positief voorbeeld noemen. Het station dat bijvoorbeeld “hit-radio” 192 als positioning slogan koos en voor 90% gouwe ouwe en een paar nieuwe hits draaide, maakte hier een goede keus. Het zei hier wat het deed, en omdat de positionering ok was, deed het ook wat het zei. Die correlatie moet er wel zijn anders werkt het niet. Bij een zender die haar programma’s bij de luisteraar met de slogan “we love music” probeerde te positioneren, daagde men de luisteraar uit om simpelweg de tekst te geloven, maar er geen boodschap in te herkennen om naar het station te gaan luisteren. Je creëert echter wel een toekomstige magneetwerking bij de luisteraar als je bijvoorbeeld de belangrijkste titels uit de power rotatie koppelt aan de aangepaste slogan “we love this music”, die men dan voor of na een “prime title” in het programma kan plaatsen. Als men dus met een dropper of jingle kan bevestigen dat die bepaalde lievelingsplaat van de luisteraar ook een lievelingsplaat van het station is, werkt de positioning zoals het hoort. Op die manier kun je de programma inhoud zelfs akoestisch perfect positioneren bij de luisteraars. Nu meer over het debacle van NPO 3-FM, dat reeds jaren aan één stuk om aandacht vraagt. Na begin 2015 verloor NPO 3-FM continu luisteraars tot er niet veel meer te verliezen viel en er bijna geen luisteraar meer over bleef. Men probeerde het radiostation weer op de rit te krijgen maar dat wilde met verschillende bobo’s aan het stuur maar niet lukken. Ondanks alles wat men ondernam, draait NPO 3-FM inmiddels 10 jaar lang rondjes op een rotonde zonder afrit. In 2022 analyseerde ik een aantal opvallende zaken die het verloop van het NPO 3-FM debacle stimuleerden. Een gedeelte uit deze studie ziet nu voor het eerst het daglicht. Met de onderstaande luistercijfers breng ik dat verloop duidelijk in beeld en daarna ga ik met een paar voorbeelden wat dieper in op dat wat ik een foute targetsetting noem.
En nu dus even letterlijk terug in de tijd met een gedeelte uit het essay, dat ik in 2022 over de situatie van NPO 3-FM schreef

NPO 3-FM bediende ooit massaal de luisteraars van 13 tot 49 jaar, maar dat veranderde rond 2014/2015
Het bereik binnen de belangrijke doelgroep studerend/schoolgaand ging bij 3-FM van 19,4 % (2013) naar 4,3 % (2021).
Bij de jong volwassenen (20 tot 35 jaar) daalde het marktaandeel van 23,7 % (2013) naar 4,8 en daarnaast ging de bredere doelgroep (20 tot 49 jaar) van 17.8 % naar 3.3 %. Het station had blijkbaar meer uitschakel dan inschakel momenten.
Opvallend genoeg luisterden er nu ook ineens drie keer zoveel jongeren naar Radio2 dan naar 3-FM. (zie luistercijfers in tabel 1) Daarnaast was men bij 538 en Q-Music ook zeer verheugd met een duidelijke toename van de studerende en schoolgaande jeugd. Feit was en is, dat wanneer de jeugd naar de radio luisterde, de keus nog maar zelden op NPO 3FM viel.
Geen focus op de doelgroep.
Tot eind 2014 had NPO 3-FM een marktaandeel om trots op te zijn. (zie bovenstaande luistercijfers per jaar).
Daar kwam helaas verandering in en die verandering begon bij de jongste luisteraars.
De doelgroep “studerend/schoolgaand” begon cijfermatig reeds in 2014 schommelend enige interesse voor de programma’s van NPO 3-FM te verliezen. Sinds 2015 ging het 6 jaar lang bergafwaarts met het station. Het totale marktaandeel daalde stapsgewijs van 10.1 % naar 2%.
NPO 3-FM heeft nu dus (zo vindt men) te weinig luisteraars.
Veel jongeren hadden blijkbaar een goede reden om NPO 3-FM te verlaten. Een enkeling ging destijds naar Spotify en YouTube maar de meesten stapten vooral van NPO 3-FM over naar Q-music, Radio 538 en NPO Radio2, -dat vanaf het cruciale moment- groeide naar een aandeel van 13.1% in de doelgroep studerend/schoolgaand (zie bovenstaande luistercijfers).
Het verlies van toen is voor een belangrijk deel te wijten aan het verlies van de doelgroep die men kennelijk destijds bij 3-FM niet specifiek genoeg bediende; de jongeren tot 35 jaar.
Bij een dergelijke situatie kijk ik altijd naar het onderscheidende karakter en de inschakelfactor van de muziek ten opzichte van de andere stations, want muziek is de aller belangrijkste reden om naar de radio te gaan luisteren. Dat heb ik globaal gedaan en dat was en is nog steeds -naast de live opnamen- te weinig onderscheidend. Dit behoeft dus verder onderzoek. Het volgende punt is de publiciteit voor dat wat men te bieden heeft.
Wanneer men persoonlijk enthousiast over een programma element en de reclame-uiting hiervan is, ziet men soms een aantal belangrijke punten over het hoofd. Veel reclame spots of TV-promo’s van NPO 3-FM waren daar te zien waar de meeste kijkers ouder dan 50 jaar waren, namelijk op NPO TV. Dat zou voor NPO Radio2 geen probleem zijn, maar hiermee probeerde NPO 3-FM haar activiteiten -mogelijk onbewust- bij de verkeerde doelgroep te positioneren. Het ergste was echter dat de spots wel de nodige aandacht kregen, maar helaas onvoldoende positioneringskracht voor de jongere doelgroep hadden.
Er werd hier dus naast het doel geschoten.
En daarnaast kan men met een te idealistische targetsetting in verloop van tijd en vaak onopvallend een ongewenst resultaat stimuleren.
In het onderstaande voorbeeld geef ik aan wat er kan gebeuren, wanneer bepaalde disciplines over het hoofd worden gezien.
Mij vallen regelmatig programma-elementen op, waar je vraagtekens bij kunt zetten. Eén van de voorbeelden is de aandacht die men besteed aan popconcerten, popfestivals en livemuziek. Het is iets dat men koestert. Iets waar programmamakers van het station vast heel trots op zijn. Blijkbaar vindt men het ook promotiematig en qua imago voor het station van groot belang.
Men gaat in een vlaag van enthousiasme voorbij aan een passende targetsetting m.a.w. het format en dus de programma’s van het station, zouden zich met alle middelen hoofdzakelijk op jongeren moeten richten.
Wanneer men bij NPO 3FM deze uitdaging -zoals regelmatig gebeurde- met iets minder aandacht voor detail invult, richt men zich zonder het direct te beseffen met 54 % van deze programma-elementen exact op de brede en oudere leeftijdsgroep van NPO Radio 2. Dus toen het er om ging de jongeren te bedienen, verwaarloosde NPO 3FM nu juist de tot 2015 nog aanwezige jongere doelgroep van het station.
Hier is één van de voorbeelden gebaseerd op gegevens uit het “Grote Live Publieks Onderzoek 2019” van popconcerten etc.
De bezoekers van popconcerten en popfestivals zijn namelijk voor 25% Babyboomers en ouder, dus 50+, een noemenswaardige 29% is van Generatie X die tussen 36 tot 49 jaar oud is, 20% valt onder Generatie Y en is 26 tot 35 jaar oud en voor 26 % is het Generatie Z die 16 tot 25 jaar oud is. De 10 t/m 15 jarigen zijn blijkbaar nog geen bezoekers.
Daarmee loopt het station dankzij de 54% overspil, on-air het risico onbewust de focus op de primaire doelgroep -tot 35 jaar- te verliezen, hetgeen geleidelijk aan bij 3-FM plaatsvond.
Een jongeren zender -zoals 3-FM reeds was- hoort namelijk haar programma’s in principe op de leeftijdsgroep 13 tot 35 jarigen in te richten en neemt hooguit een veel kleinere overspil als “mooi meegenomen” op de koop toe. Met een aantal programma elementen richt men zich dus niet specifiek op de voorgenomen leeftijdsgroep en dat is dan ook als targetsetting schadelijk.
Het verbasteren van je doelgroep kan soms catastrofale gevolgen hebben.
Bepaalde programma-elementen zoals genoemd, zouden heel misschien wel bij 3-FM kunnen blijven, maar de programmering en promotionele aanpak van genoemde programma elementen moet dan wel selectief, dus anders worden ingevuld en totaal anders in de programma’s worden gepositioneerd.
Omdat 3-FM o.a. in 2014/2015 voor bijna de 50% dezelfde titels als die van NPO Radio 2 draaide, werd het radiostation voor de primaire -jongere- doelgroep van 3-FM minder interessant. Omdat muziek nu eenmaal de belangrijkste reden is om naar de radio te gaan luisteren, ging men meer zappen.
De overstappers gingen naar 538 en Q-music maar ook naar NPO Radio 2.
En daarnaast verlieten inmiddels sommigen 3-FM voor Spotify.
Ik zal nog een voorbeeld noemen, dat bij NPO 3-FM niet functioneert en waarom niet.
Men probeert zich nog steeds te positioneren met de slogan “we want more”.
De kreet die je vaak bij live optredens van artiesten hoort, kun je beter niet zo kaal in de ring gooien. Ik noem dat intern denken. M.a.w. men denkt er zelf iets bij, wat de luisteraar niet mee krijgt.
Men maakt bij een radiostation vaak de fout, dat er geen directe positionering in combinatie met de belangrijkste inschakelfactoren van het station te horen is.
Terwijl een basis slogan prachtig, vindingrijk en passend kan zijn, werkt die in de praktijk vaak voor geen meter, wanneer je moet uitleggen wat je met de slogan bedoelt.
Een goede positionings-slogan moet de wijsvinger vervangen, waarmee je in principe bij de luisteraar de belangrijkste inschakelfactoren van het station wilt aanwijzen. En dat aanwijzen doe je dan akoestisch. Het positioneren moet in dit geval uit twee aan elkaar gekoppelde componenten bestaan.
Wij hebben in het verleden een aantal incomplete slogans getest en dan bleek steeds weer, dat de luisteraars in dit soort knutselwerk geen boodschap herkenden om vaker naar het station te gaan luisteren. Een dergelijke losse tekst zal zich dus zelden of nooit functioneel in het onderbewustzijn van de luisteraar positioneren. Kortom niet positioneren dus.
Het positioneren van de programma’s van een radiostation vraagt altijd om een duidelijke steeds terugkerende inschakelfactor. Een effectieve slogan moet dus bij de radio één of meerdere belangrijke inschakelmomenten pushen en dat kan met de juiste inzet van een actieve slogan in combinatie met de beste inschakelfactor(en) van het radiostation.
Als men van de slogan “we want this more” maakt en de slogan duidelijk in het programma aan dat waarvan je zeker weet dat jou luisteraar juist “daar” meer van zou willen horen koppelt, functioneert de positionering wel zoals het hoort. Maar denk niet zomaar even dat het de live optredens betreft, als dat niet eerst exact op de juiste manier is onderzocht. Kies dan beter voor een combi met de power rotatie, dus de belangrijkste titels van de speellijst, maar de aangepaste slogan kan zeker ook met beiden worden gecombineerd.
Omdat het muziekformat van NPO 3-FM niet voldoende onderscheidend t.o.v. de andere stations is, vraagt dat ook om de nodige aandacht.
Er zijn legio mogelijkheden om bij de luisteraar aandacht voor de programma’s te vragen en te krijgen, maar men doet er goed aan de meest werkzame en tevens onderscheidende factoren ook eens goed en vooral op de juiste manier zonder bias valkuilen te laten onderzoeken. Om NPO 3-FM op de huidige rotonde een afrit te verschaffen is de beste weg naar enig succes een totale herstart, die zijn basis moet vinden in een volledig andere programma opzet. En dat is heel goed met de kwaliteiten van het bestaande team mogelijk.
Het is werkelijk jammer dat bij een professioneel team, inclusief een getalenteerde on-air-crew van NPO 3-FM een klein maar belangrijk stukje radio logica ontbreekt. Het stukje dat bij een moordende concurrentie om bepaalde disciplines en een specifieke targetsetting vraagt, die ik de afgelopen jaren helaas bij 3-FM niet kon vaststellen.
Laat het overigens ondanks mijn soms wat kritische noot duidelijk zijn en er vooral geen misverstand over bestaan, dat de luisteraars -dus ook ik- werkelijk heel veel zouden missen, wanneer de publieke omroep uit de ether zou verdwijnen. Zo dat moest ik even kwijt.
Tot zover een aantal aandachtspunten uit mijn essay van 2022.
Waar zijn eigenlijk je programma’s van toen gebleven?
Ik presenteer al heel lang geen programma’s meer. Dat is een keus die je maakt, maar er is nog wel een oud programma van me “radio actief”.
Alle andere programma’s, die ik ooit mocht presenteren, hebben -hoop ik- een ereplaats in de herinnering van de Oude Garde gevonden.
Het programma De Gouden Uren loopt volgens mij nog bij de Tros.
Ik zal het 25 jarige lustrum van de Europarade bij de wereldomroep nooit vergeten, maar het bleek uiteindelijk in totaal 35 jaar lang een zeer succesvol programmaconcept te zijn.

Dat programma werd door ons bedrijf voor de wereldomroep in aardig wat verschillende talen geproduceerd. Het was in heel veel landen te beluisteren en had ooit, als men alle talen gezamenlijk bij elkaar optelde, per uitzending rond de 40 miljoen luisteraars. Het succes van het programma was niet alleen de hitlijst, maar vooral ook de technische productiestijl, die door bijna geen enkel station was te evenaren. In Columbia liep zelfs ooit een rechtszaak van een radiostation dat onze Europarade uitzond tegen een radiostation dat de Europarade imiteerde. Trouwens het OORgineel won.
Of het nu in het Indonesisch -Maleis-, Portugees, Spaans, Engels, Frans of om het even welke taal werd gepresenteerd, het was de drive in iedere taal die aan dat enorme succes een steentje bijdroeg. Dat streelde ons ego en dat van de radiostations die het programma uitzonden.
Ad Roland Media was verantwoordelijk voor de samenstelling en productie van de Europarade en de Euro Hit 40.
En nu?
En nu is de vraag,….hoe nu verder?
Als men voor de radio een interactieve toekomst zou kiezen….zeker.
Toen FM in 1933 door Edwin Armstrong werd uitgevonden, noemde hij de techniek die hij toepaste Frequentie Modulatie, FM dus. Heel veel radio stations zenden nog steeds op FM uit en heel veel luisteraars zijn heeeeel tevreden met FM….Maar er is ook een clubje dat herhaalde malen een datum had vastgesteld om FM buiten gebruik te stellen. Vorige eeuw werd als eerste datum 2015 vastgesteld om FM radio de mond te snoeren, toen werd het 2023 daarna werd het 2028 en nu is de datum vastgesteld op 2031 en het is nog maar zeer de vraag of DAB+ in dat jaar FM kan vervangen. In België vroeg na een recent onderzoek, de Vlaamse minister Cieltje Van Achter zich af, “of de oudere luisteraars met de laagste toegang tot de DAB+ ontvangers, geen risico op sociale uitsluiting zouden lopen als het tot een te snelle afschakeling zou komen”. Daarom ziet ze 2031 absoluut niet als dwingend dringend.
Een saillant detail is trouwens dat heel veel luisteraars absoluut niet willen dat FM totaal van het toneel verdwijnt. En dat willen de radiostations die onlangs nog miljoenen voor de FM frequentie betaalden ook liever niet. Je zou je stilletjes wel kunnen afvragen waarom de radiostations in 2023 dan zovele miljoenen voor een FM frequentie betaalden, terwijl ze allemaal reeds jaren overal luisterrijk via DAB+ te ontvangen zijn.
Het eerste land in Europa waar FM -zeg maar UKW- rond de jaren vijftig -wegens gebrek aan middengolf frequenties- werkelijk massaal werd opgestart, was Duitsland en bij de introductie van DAB speelde Duitsland ook weer een belangrijke rol.
Ik mocht de Fraunhofer testperiode van DAB -Digitale Audio Broadcast zonder plus- in Duitsland van dichtbij meemaken. Dat was in de tweede helft van de jaren 80 een drama, maar toen de plus er aan werd toegevoegd was DAB+ betrouwbaar genoeg voor massaal gebruik geworden.
Er ontstond begin deze eeuw een enorme hype met het woord “digitaal”, waarbij politici zich lieten vertellen dat FM ouderwets analoog was en digitale DAB+ een goede toekomst voor radio zou betekenen. De auto industrie zag lange tijd DAB + niet echt zitten, maar na een dikke vette lobby bij iedere politicus die men tegenkwam, kon de politiek niet anders dan geloven dat DAB+ belangrijk voor de toekomst van radio was. Niet lang daarna werden de Europese auto producenten -zeg maar bij wet- verplicht, om in iedere nieuwe auto een autoradio met DAB+ in te bouwen. In de auto is de ontvangst en het geluid perfect ondanks dat het soms een beetje hakkelt wanneer de radio hetzelfde programma op een andere DAB+ zender zoekt.
Voor de lineaire vorm van de radio programma’s is technisch gezien DAB+ -als het persè moet- een fatsoenlijke vervanging voor FM. Men geeft met lineair aan dat op dit moment bij de programmamakers de vertrouwde technische handelingen in de studio gehandhaafd blijven en de luisteraar daar geen invloed op heeft.
Of je nu via FM of DAB+ naar de radio luistert, het programma blijft wel 100% hetzelfde en dat is precies de basis van het probleem waarmee radio een enigszins onzekere toekomst tegemoet gaat. Hoe snel dit zich verder ontwikkeld, zal de komende decennia blijken.
Er is wel een technisch verschil tussen FM en DAB+ vast te stellen. Ik probeer zo simpel mogelijk de voor en nadelen te omschrijven.
Bij FM heeft iedere zender haar eigen frequentie, die bij slechte ontvangst redelijk storingsgevoelig is. Bij DAB+ kunnen op één frequentie een flink aantal verschillende zenders m.a.w. radiostations worden ontvangen en als de signaalsterkte voldoende is, heeft men een storingvrije ontvangst. Bij DAB+ bestaat geen slechte ontvangst, je ontvangt alles in goede kwaliteit of helemaal niets. Wanneer men echter te veel zenders op het kanaal propt, gaat dat weer ten koste van de geluidskwaliteit.
DAB+ als vervanger van FM is voor het gevoel van de jongere luisteraars geen verbetering. FM en DAB+ functioneren namelijk beiden niet interactief en dat is wel een ernstig probleem voor de toekomst van radio, want de jonge generatie kiest nu juist voor een “interactieve” audio service en dat is dus zoals gezegd, ook met DAB+ niet mogelijk, tenzij men alsnog met een aanvullende hybride interactieve oplossing komt.
De Radio van de toekomst moet volgens mij niet alleen kunnen zenden, maar ook sturende instructies van de luisteraars kunnen ontvangen en meer persoonsgericht kunnen zijn.
Ik blijf daarom van mening, dat men zich in radioland wat meer op het gebied van interactieve digitale radio zou moeten oriënteren.
Het probleem is nu zelfs wat complexer aan het worden dan verwacht.
De aandacht voor de toekomst van radio, zou gezien de huidige situatie zich niet alleen op een interactieve techniek moeten oriënteren, maar ook op een lagere gemiddelde leeftijd van de huidige luisteraars. Vooral dat laatste zie ik nog niet zo snel gebeuren.
De meeste radiostations in ons land spreken met een te breed muziekformat een steeds ouder wordende doelgroep aan.
Dat kan negatieve gevolgen voor de toekomstige programmamakers hebben.
De enige radiostations die nog net een acceptabel aantal jongeren bedienen zijn Q-Music en Radio538. Maar dat zal in de komende decennia ook voorzichtig veranderen.
Het NMO onderzoek van vorig jaar stelde bij de totale groep van alle regionale en landelijke radiostations – dus inclusief de commerciëlen- vast, dat de gemiddelde leeftijd van de luisteraar inmiddels 53,2 jaar was geworden.
Als ik nu alleen al naar de gemiddelde leeftijd van alle NPO zenders kijk -dus de NPO zenders 1/ 2/3/4/5/ soul & jazz/ Sterren NL en KX-, stel ik vast dat de luisteraars van alle 8 NPO zenders samen, vorig jaar met hun meest recente programma’s gemiddeld 58,9 jaar oud waren. Dus nogmaals…. De luisteraars van alle landelijke publieke omroepen hebben samen een gemiddelde leeftijd van 58,9 jaar.
Bij het jongste radiostation NPO 3 FM was de gemiddelde leeftijd van de luisteraars vorig jaar volgens NMO 43,8 jaar, dat is meer dan tien jaar te oud om als jongeren zender te kunnen functioneren. In betere tijden had Radio 3 c.q. 3 FM een gemiddelde leeftijd van 32 jaar.
Bij het oudste station van de 8 had de luisteraar van NPO Radio 5, een gemiddelde leeftijd van 70 jaar.
Ieder station van deze 8, krijgt van mij en bij velen van u, een tien met griffel voor hun professionele kwaliteiten, maar de luisteraars worden wel ieder jaar ouder en het probleem is dat de jongeren steeds minder interesse tonen in de ouderwetse lineaire programma opzet van FM en DAB +. Dat is nu juist hetgeen dat de jongeren beduidend minder aanspreekt.
Ook de op ouderwetse wijze geproduceerde communicatieve programma elementen vinden blijkbaar steeds minder interesse bij jongeren. Zij vinden de door hen gewenste info’s elders.
Het dagelijkse gebruik van de media heeft dankzij verschillende technische ontwikkelingen een verandering ondergaan, die de jongere generatie aanspreekt. En daar is men bij de huidige radiostations niet in meegegaan.
Dat men in radioland de ouderwetse manier van lineair programmeren blijft handhaven is logisch, maar waar zijn al die jongeren gebleven?
Tijdens de eeuwwisseling vroeg ik reeds in mijn essays aandacht voor dat wat toen nog niet bestond,… de interactieve providers. De streaming muziekdiensten -zoals spotify- bereiken nu al twee jaar veel meer jongeren dan ALLE Nederlandse radiostations bij elkaar. Dat klopt, maar er zijn nog steeds stations als Q-radio en Radio 538, die ook nog regelmatig door jongeren worden bezocht… maar toch……Hoe was die ook alweer… “de jongeren hebben de toekomst”?
En dan komt NPO 3-FM ineens met het vertrouwde programma concept “Serious Request 2024” naar Zwolle, waarmee men bewijst dat 3 FM over professionele dynamische programmamakers beschikt, de promotionele acties voltreffers zijn en dit keer ook met live artiesten op het podium zelfs een deel van de jongere generatie actief aanspreekt. Dat laatste was reeds decennia lang als trekpleister bekend en werkt dus nog steeds.
Het markt aandeel van 3-FM steeg opeens naar 4,5%. De vraag die nu bij me opkomt is,… mogen we dit resultaat als een nieuwe start zien of toch als een tijdelijke positie die snel weer terug valt naar rond de 2%.
Ik hoop voor het eerste, maar vrees werkelijk voor het tweede. Er moeten volgens mij nog aardig wat stappen worden genomen om de juiste targetsetting in een totaal nieuw programma concept -als onderscheidende factor- in radioland te realiseren.
En podcast dan?
De Podcast richt zich volledig op een digitale toekomst. Het waren naast BNN de streaming providers die in ons land als eerste met een goed functionerende “on demand” podcastservice op de markt kwamen. Podcast krijgt nu haar eerste interactiviteit in de vorm van een nieuwe zoekfunctie op woorden, onderwerpen en namen, wat een enorme stap naar voren is. Een soort google voor podcast liefhebbers. Voorlopig blijft podcast op zich, toch een redelijk succesvol lineair “on demand” product, dat van begin tot eind als lineair programma met zoekfuncties moet worden gezien. Het volgende is in de toekomst wel degelijk denkbaar. De zoekfunctie die men nu bij podcast toepast, zou men bijvoorbeeld ook kunnen inzetten bij de korte nieuws bulletins. Het nieuwsbulletin bestaat uit meerdere thema’s en men zou van ieder kort thema c.q. bericht -met een denkbeeldige druk op de knop- zeer uitvoerige informatie voor de luisteraar kunnen oproepen van een bepaald kort thema uit het nieuws. Met een dergelijke ontwikkeling kun je dan al snel spreken van nieuwe interactieve media mogelijkheden.
Volgens mij heeft men in radioland vergeten, dat radio in het verleden altijd op de meest recente communicatie technologie perfect functioneerde en dat is nu echt niet meer het geval. De mogelijkheden die de nieuwe techniek te bieden heeft, zou men creatief kunnen invullen en daarmee een interactieve techniek voor jong en oud kunnen ontwikkelen.
Daarom zijn volledig uitgebreide Interactieve faciliteiten de ENIGE bepalende factor voor een realistische digitale toekomst van alles wat met communicatie te maken heeft.
Als men bij de radio niet heel erg snel gaat werken aan een interactieve toekomst zal men de komende decennia stap voor stap luisteraars verliezen aan providers als spotify of eventueel een nieuw interactief type nieuwsservice, of selectieve entertainment etc. Het is een kwestie van doen want de ouderen worden zeker nog ouder en de jongeren hebben voorlopig een andere toekomst in het vizier.
Een schrale troost,…. de providers zoeken straks nog een paar ervaren content leveranciers.
Voor Ad Roland Belangrijke onderscheidingen.
– Hij kreeg in 1984 de “SERVICE TO EUROPEAN MUSIC AWARD” van het Britse industrieblad Music Week.
– Hij werd namens de Koning op 6 maart 2020 benoemd tot RIDDER IN DE ORDE VAN DE NEDERLANDSE LEUW.
– En hij ontving als “wegbereider van de Europese Muziekradio” de RADIODAY AWARD 2023.
Ad Roland was directeur / eigenaar van
AD ROLAND MEDIA
Was klein aandeelhouder bij een paar radiostations en eigenaar van onderstaande bedrijven.
AD ROLAND MEDIA SERVICES
Was een zeer gerenommeerd adviesbureau voor alles wat met radio te maken had, met als specialiteit: Programma en communicatie adviezen op basis van onderzoek, formatresearch, format-analyse, formatontwikkeling en begeleiding van programmaconcepten.
THE AUDIENCE PROFILE COMPANY
Ontwikkelde en voerde zeer specifieke perceptie onderzoeken uit.
MEDIATOOLS
Was decennia lang o.a. actief in het begeleiden en opleiden van programmamakers, maar ook die welke bij de radiostations met nieuwe digitale technieken moesten leren omgaan en ontwikkelde daarnaast speciale cursussen voor on-air talenten. Media Tools beheerde ook een achtergrondmuziek bedrijf met een zeer uitvoerige muziekservice, omdat men 24/7 voor Buma-Stemra en Sena in Nederland exact vastlegde welke titels door de gebruikers werden gespeeld. Beide rechtenorganisaties gebruikten deze informatie voor repartitie doeleinden ten bate van componisten, producenten en artiesten.

Een prachtige herinnering aan mooie tijden