Hoewel het meer dan zestig jaar is geleden wil ik toch eens terugkijken op verschillende momenten in de eerste maanden van 1964. Er werden weer volop aanvallen gedaan op Radio Veronica, onder meer in de Eerste Kamer. In januari stelden diverse leden vragen aan de minister van Justitie, waarvan de strekking telkens hetzelfde was, namelijk waarom het ministerie van Justitie geen proefproces wilde uitlokken tegen Radio Veronica. Ook werd er gevraagd of de minister wenste te gaan optreden tegen de initiatiefnemers van een nog in te richten en te plaatsen platform op de Noordzee, het zogenaamde REM-eilandproject, dat in de tweede helft van 1964 van start zou gaan.
De redactie van ‘de Volkskrant’ besteedde op 23 januari 1964 aandacht aan ‘gewenste waarborgen tegen de piratenzenders’. Het was hen ten gehore gekomen dat van PTT-zijde druk werd uitgeoefend op regeringskringen om zo spoedig mogelijk wettelijke voorzieningen te treffen tegen ‘piratenzenders’, zoals het aangekondigde televisiestation ‘Noordzee’. ‘De Volkskrant’ ging er vanuit dat actie te verwachten was nadat in de Raad van Europa daarover beslissingen zouden zijn genomen, waarschijnlijk de daarop volgende maand.
Men had zich verdiept in eventuele maatregelen op Europees niveau en was erachter gekomen dat de Nederlandse regering en al haar juridische adviseurs met een groot probleem zaten, namelijk dat uitbreiding van de nationale wetgeving tot buiten het eigen rechtsgebied onoverkomelijke bezwaren zou opleveren. Mede daardoor was het oorspronkelijke ontwerp van het Europese Verdrag van Straatsburg – waarover tot op dat moment alleen in summiere berichtgeving melding van was gemaakt – onaanvaardbaar geweest.
De toenmalige voorlopige tekst zou de Nederlandse regering namelijk hebben verplicht maatregelen te nemen tegen de zeezenders buiten de eigen territoriale wateren. Juist voor een zeevarende natie als Nederland was deze strikte formulering in de conceptteksten onoverkomelijk, mede omdat de regering zich met weinig of geen gezag meer zou kunnen beroepen op het volkenrechtelijke beginsel van de vrije zee als haar eigen scheepvaart ooit bedreigd zou worden door hinderlijke maatregelen van kuststaten buiten hun eigen territoriale wateren.
De correspondent van ‘de Volkskrant’ verduidelijkte dit als volgt: ‘Een dergelijk land zou terstond wijzen op de uitbreiding die Nederland zelf had gegeven aan de rechtsmacht in het geval van ‘piratenzenders’. In december 1963 had de commissie van voorbereiding in Straatsburg de marge van het verplicht aanpassen van de nationale wetgeving in de ontwerptekst enigszins verruimd.
Wel kwam deze tot de conclusie dat als de Nederlandse regering akkoord zou gaan door in een van de daarop volgende maanden het Verdrag van Straatsburg te ondertekenen, ook de ontwerpwijziging op de Telegraaf- en Telefoonwet diende te worden aangepast zodat ook een verbod tot medewerking op Nederlands grondgebied aan storende ‘piratenzenders’ op zee zou worden vastgelegd.
Ondertussen meldde een woordvoerder van de PTT, dat een staatsbedrijf was, dat het geplande televisiestation zeker voor storing zou gaan zorgen. Andermaal de berichtgeving in ‘de Volkskrant’: De juridische adviseur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de volkenrechtdeskundige professor mr. W. Riphagen, meent dat Nederland het recht heeft medewerking vanaf eigen grondgebied aan een storende zender op een kunstmatig eiland voor de kust te verbieden. Storing kan namelijk een duidelijke inbreuk betekenen op beschermde belangen in eigen land. In dat geval is de rechtsmacht niet strikt nationaal-beperkt.’
Met geen woord werd er melding gemaakt van eventuele strafbare medewerking aan het radiostation Veronica, was de directie niet om commentaar gevraagd maar wist een woordvoerder achter het REM eiland project wel te reageren in hetzelfde artikel door te stellen: “Het systeem zal technisch zo zijn ingericht, dat storing onmogelijk is. ’s Werelds beste technici zullen zich ermee bemoeien.’ Al eerder was uitgelekt dat de nieuwe onderneming in zee zou gaan met de Amerikaanse onderneming RCA.
Zoals vaak met in het Parlement en de Eerste Kamer gestelde vragen bleef een antwoord redelijk lang uit en op 19 februari 1964 werd door Mr. Scholten, toenmalig minister van Justitie, bekend gemaakt dat werd nagegaan of, en zo ja in hoeverre, jurisdictie kon worden uitgeoefend ten aanzien van kunstmatige eilanden die buiten territoriale wateren zouden worden gevestigd.
In antwoord op andere vragen of er geen proefproces kon worden uitgelokt met betrekking tot Radio Veronica, zei een woordvoerder van de minister dat voor de uitlokking van een dergelijk proces alleen aanleiding kon bestaan in gevallen waarin redelijke twijfel omtrent de toepassing of de draagwijdte van een rechtsvoorschrift was gerezen.
Ten aanzien van ‘Veronica’ was van zodanige twijfel totaal geen sprake. Derhalve bestond er dan ook totaal geen reden tot een proefproces. Ook werd er door Mr. Scholten gesteld dat er ook geen aanleiding bestond voor een nader onderzoek naar de nationaliteit van het zendschip Borkum Riff. Volgens hem maakte de nationaliteit geen verschil voor de kwestie waar het hier om ging: “Ik zie geen mogelijkheid tot strafrechtelijk optreden tegen Veronica. De huidige Telegraaf- en Telefoonwet, waarin het uitzenden zonder machtiging strafbaar is gesteld, is niet van toepassing op schepen, ongeacht onder welke vlag, buiten de Nederlandse territoriale wateren.”
In de maand maart viel eerst een redactioneel artikel in ‘de Telegraaf’ op, waarin nog eens werd ingegaan op de uitdrukkelijke verklaring van minister Scholten, die namens de toenmalige regering had verklaard dat tegen Radio Veronica geen maatregelen zouden worden genomen: ‘Men kan hieruit afleiden dat het bestaan van Radio Veronica de facto wel gelegaliseerd is. Dat is begrijpelijk. Het is gebleken, gezien het grote succes van Radio Veronica, dat de onafhankelijke commerciële radio aan een zeer grote behoefte voldoet, zowel van de luisteraars als van het bedrijfsleven. Men ziet blijkbaar ook wel in dat Radio Veronica in de enkele jaren, dat zij heeft uitgezonden, zich een zeker bestaansrecht heeft verworven.’
Volgens de redactie van die krant betrof de toenmalige ontwikkeling als een schoolvoorbeeld van de bevestiging van het spreekwoord ‘het bloed kruipt waar het niet gaan kan’. Men ging dan ook verder met: ‘De zuilen-politici, de behoeders van onze volksziel, die zich in werkelijkheid slechts zorgen maken over het behoud van het zuilenmonopolie, hebben in feite een stevige nederlaag geleden. Zij zijn er nog wel in geslaagd een normale gang van zaken te verhinderen, de normale gang van zaken dat op het land een onafhankelijke commerciële televisiezender en één of meer onafhankelijke commerciële radiostations worden opgericht. Overigens de monopoliestrijd verliezen de zuilen toch. Daar zorgt de techniek wel voor. Het is alleen een kwestie van tijd.’
Aldus de 1964 stellingname van de redactie van ‘de Telegraaf’. Het zou vervolgens nog bijna een kwart eeuw duren alvorens commerciële radio bijvoorbeeld aan land mogelijk werd gemaakt. Op 21 maart 1964 konden we de mening van de Anti Revolutionaire Partij, de A.R.P., lezen in een bericht dat was geplaatst in ‘Het Binnenhof’. De leiding van deze politieke partij hoopte namelijk dat de meningsvorming van de pers als zou de houding van de KVP (Katholieke Volks Partij) tegenover de plannen van de commerciële televisie wat soepeler zijn geworden, een verkeerde indruk zou zijn gezien datgene de voorzitter van de KVP over dit onderwerp tijdens een bijeenkomst in Overijssel had gesteld. In ‘het antirevolutionaire weekblad ‘Nieuwe Gedachten’, waarin aan deze hoop ook aandacht was besteed, werd ook gesproken over uitlatingen van dhr. N. Schmelzer, die zou hebben gesteld dat Radio Veronica in een behoefte voorzag. De redactie van het blad herinnerde eraan dat minister Scholten kort daarvoor had vastgesteld dat Radio Veronica in strijd was met de Telefoon- en Telegraafwet, maar dat deze wet zelf geen aangrijpingspunt bood om daar wat tegen te doen. Er diende gewacht te worden op maatregelen aangestuurd vanuit de Raad van Europa.
De redactie van het weekblad vond dit op zich een vreemd verhaal: ‘Want de Nederlandse wetgever is steeds bevoegd om elke onvolkomen wet te verbeteren. De onwil van het kabinet om daartoe het initiatief te nemen zal wel verband houden met de behoefte waarin Veronica volgens drs. Schmelzer voorziet. Als de regering die mening inderdaad deelt kan ze dit beter direct rechtuit zeggen. Dan weten diegenen, die ’s lands wetten overtreden dat ze ongestraft kunnen doen zolang de KVP daarin een behoeftenbevrediging ontdekt’, aldus het artikel in: ‘Nederlandse Gedachten’.
Hans Knot, oktober 2024